31010 |
ruw uitsnijden |
bruut uitsnijden:
brøt awtsnājǝ (Q083p Bilzen)
|
Op het oog een zool uitsnijden. [N 60, 94]
II-10
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
rauw man (Q083p Bilzen)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
29731 |
ruwe stenen |
gedroogde brikken:
gǝdręjx˱dǝ brekǝ (Q083p Bilzen),
rauwe brikken:
rōǝ brekǝ (Q083p Bilzen),
rauwe stenen:
rōǝ stēn (Q083p Bilzen)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
21291 |
ruzie maken |
ruzing maken:
zə zin wir ənt risin mokə (Q083p Bilzen)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
23288 |
sacramentsprocessie |
processie (<lat.):
processe (Q083p Bilzen)
|
Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
21571 |
salueren |
salueren (<fr.):
de soldḁten moetten salueeren (Q083p Bilzen)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
26619 |
samenklonteren |
klonteren:
kle.ntǝrǝ (Q083p Bilzen)
|
Samenpakken, samenklonteren van meel. [JG 1a]
II-3
|
21332 |
samenspannen |
beteenhouden:
onduidelijk
daai hage bedeen (Q083p Bilzen),
meteenhouden:
dāi tweͅi hāgə meͅdēn (Q083p Bilzen)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
22034 |
samentrekken van de vleugels |
toegooien:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
de vliëgel tau gòjje (Q083p Bilzen),
zich tau gòjje (wooj ’ne peil) (Q083p Bilzen)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: het samentrekken van de vleugels bij het vallen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
28797 |
satijn |
satijn:
sǝrtājn (Q083p Bilzen),
sǝtęjn (Q083p Bilzen)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|