34115 |
schede van de koe |
lijf:
lęi̯.f (Q083p Bilzen)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
šēͅl (Q083p Bilzen)
|
Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
17729 |
scheel zien |
scheel kijken:
sjael kieke (Q083p Bilzen)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
šiən (Q083p Bilzen)
|
De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
18727 |
scheerapparaat |
scheermachine:
en èlle(n)trik sjeermesjien (Q083p Bilzen),
schèrmeshien (Q083p Bilzen),
sjaermesjien (Q083p Bilzen),
scheermachinetje:
n élle(n)trik sjaermesjienke (Q083p Bilzen),
èllektrik sjeermesjienke (Q083p Bilzen)
|
Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)] || Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)] || Ik scheer me niet meer nat, ik neem liever ... (het electrisch scheerapparaat). [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
krabbertje:
krêbberke (Q083p Bilzen),
schaars:
sjaos (Q083p Bilzen),
sjoas (Q083p Bilzen),
šōs (Q083p Bilzen),
scheermes:
sjaermês (Q083p Bilzen),
scheermesje:
i.e. gilette.
sjaermêske (Q083p Bilzen)
|
Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)] || Scheermes [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
schei:
šē (Q083p Bilzen),
scheien:
šē.ǝ (Q083p Bilzen
[(met daarop planken voor de bodem)]
)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
26514 |
scheiplank |
schuif:
šęjf (Q083p Bilzen)
|
Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187]
II-3
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
scheimere (Q083p Bilzen)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
ša.ŋkəl (Q083p Bilzen),
wordt samen met ander vlees van mindere kwaliteit en het bloed gemengd met boekweitmeel, verwerkt tot bloedworst
ša.ŋkəl (Q083p Bilzen)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)] || schenkel, gedeelte van de achterpoot van een varken tussen de ham en de voet [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|