21244 |
schip |
schip:
e scheip twie scheipen (Q083p Bilzen),
sjieëp, twei sjieëp, kleen sjieëpke (Q083p Bilzen),
šiep, tweͅj šiepə, klēn šiepkə (Q083p Bilzen),
šīɛp (Q083p Bilzen),
ə šījəp, tvei šījəpə (Q083p Bilzen)
|
een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)], [ZND A2 (1940sq)] || Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)] || schip [RND]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šipər (Q083p Bilzen)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
26502 |
schoen |
bakje:
bɛkskǝ (Q083p Bilzen),
schoetje:
šø̜jkǝ (Q083p Bilzen),
schoggelbakje:
žogǝlbɛkskǝ (Q083p Bilzen),
tremel:
trēmǝl (Q083p Bilzen)
|
Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19]
II-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
sjoen (Q083p Bilzen),
šūn (Q083p Bilzen)
|
een schoen [ZND 06 (1924)] || Hoe noemt u in het algemeen het meestal leren voetbekleedsel met hak dat tot iets hoger dan de enkels kan komen (schoen?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18466 |
schoenborstel |
schoenborstel:
sjoenbossel (Q083p Bilzen)
|
De borstel voor het poetsen? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18464 |
schoenen blinken |
zwart maken:
zwat maoke (Q083p Bilzen)
|
Hoe zegt u: We zullen de schoenen (althans bepaalde delen [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18465 |
schoenen poetsen |
opblinken:
opblikke (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt u een laatste poetsbewerking van de schoen met borstels en zachte doeken om hem zijn diepste glans te geven? (ophalen, siffen?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30878 |
schoenlade |
lade:
lǫj (Q083p Bilzen)
|
De lade of een van de laden in de werktafel. [N 60, 193b]
II-10
|
18347 |
schoenlepel |
aantrekker:
aontrèkker (Q083p Bilzen),
oantrèkker (Q083p Bilzen),
schoentrekker:
sjoēntrèkker (Q083p Bilzen)
|
Schoenlepel, laarzenknecht. Hulpmiddel, uitgehold naar de vorm van de hiel, waarlangs deze gemakkelijk in de schoen glijdt, schoenhoorn [N 114 (2002)]
III-1-3
|
30812 |
schoenmaker |
schoenlapper:
šūnlapǝr (Q083p Bilzen),
schoenmaker:
šunmę̄kǝr (Q083p Bilzen),
šūnmę̄kǝr (Q083p Bilzen)
|
In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.]
II-10
|