e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
binnenzool binnenzool: bęnǝzoǝl (Bilzen) Het stuk leer ter lengte van de hele voet en in de vorm daarvan, waaroverheen het overleer wordt omgeslagen bij het overhalen en waaronder de tussenzool, de loopzool en hak bevestigd worden. [N 60, 77; N 60, 233f; N 60, 233a] II-10
binnenzool [wld ii.10, p. 38] binnenzool: bènnezoĕle (Bilzen), bènnezoël (Bilzen) Een binnenzool? [N 60 (1973)] || Een stuk leer ter lengte van de hele voet en in de vorm daarvan, waaroverheen het overleer wordt omgeslagen bij het overhalen en waaronder de tussenzool, de loopzool en hak bevestigd worden? (binnenzool?) Vgl. tek. 105 [N 60 (1973)] III-1-3
bioscoop cinema: cinema (Bilzen, ... ), cinema(zaol) (Bilzen), de cinema (Bilzen), de sinemaa (Bilzen), cinemazaal: cinemazaol (Bilzen) het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema] [N 112 (2006)] III-3-2
bit gebit: gǝbī.t (Bilzen), stang: staŋ (Bilzen) IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.] I-10
bits brutaal: brutaal (Bilzen, ... ) Hoe zegt ge << hij is nogal bits, scherp, prikachtig>> in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)] III-1-4, III-3-1
blaar blaar: bluər (Bilzen) blaar [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
blaasbalgklep inlaatklep: ęnlǫtklɛp (Bilzen), klepje: klɛpkǝ (Bilzen), uitlaatklep: ǫwtlǫtklɛp (Bilzen) In een blaasbalg met twee compartimenten, zowel de benaming voor de aanvoerklep voor de lucht als voor de klep in het vaste tussenschot waardoor de lucht van de ene kamer in de ander geperst kan worden en via de luchtleiding naar het smidsvuur kan stromen. Op deze wijze ontstaat een onafgebroken luchtstroom. Zie voor het woordtype fok ook het lemma "trekopeningen" in Wld ii.8, pag. 62. [N 33, 14; N 33, 15] II-11
blaasbalgpijp, luchtaanvoerleiding elleboog: ęlǝbuǝx (Bilzen), lochtbuis: lǫx˱bǫws (Bilzen) De leiding die de lucht van de blaasbalg naar het vuur voert. Bij ouderwetse smidsvuurhaarden werd de luchtstroom aan de zijkant van het smidsvuur toegevoerd. De blaasbalgpijp liep daarbij in een verbreed uiteinde uit dat één geheel uitmaakte met een dikke ijzeren plaat, het oogijzer. Deze plaat was met ijzeren bouten aan de brandmuur verankerd. Bij moderne smidsvuurhaarden mondt het uiteinde van de luchtaanvoerleiding uit in de onder de vuurhaard aangebrachte smidsvorm of windkast. Zie ook afb. 6 en het lemma "smidsvorm, blaasgat". [N 33, 20] II-11
blaasbalgtrekker stang: staŋ (Bilzen), trekbeugel: tręk˱biǝgǝl (Bilzen) De ketting waarmee de smidsblaasbalg via een hefboom en trekstangen in beweging wordt gebracht. [N 33, 13] II-11
blaasontsteking kou op de blaas: kaa op de bloës (Bilzen), ontsteking op de blaas: ontstaeking op de bloës (Bilzen) Blaasontsteking: ontsteking van de urineblaas (koupis, droppelpis, krelkespis, kou op de blaas). [N 107 (2001)] III-1-2