22408 |
sjoelbak |
sjoelbak:
sjoelbak (Q083p Bilzen)
|
het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22477 |
sjoelen |
sjoelbak spelen:
sjoelbak spiële (Q083p Bilzen),
sjoelbakken:
sjoelbakke (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
sjoelen:
sjoelle (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen)
|
het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅ.t (Q083p Bilzen),
slōͅt (Q083p Bilzen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
bund əm blow gəslaogə (Q083p Bilzen),
grīn əm blow gəslaogə (Q083p Bilzen)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
19762 |
slaapkamer |
slaapkamer:
slopkoͅmər (Q083p Bilzen)
|
slaapkamer [ZND m]
III-2-1
|
25407 |
slachtbrug |
slee:
slē (Q083p Bilzen)
|
De houten brug waarin het rund verder ver-werkt wordt. Vaak is dit een constructie van twee lange balken die - met inachtneming van enige onderlinge tussenruimte - door twee dwarsbalken zijn verbonden. In de zo tot stand gekomen rechthoekige ruimte past de rug van het dier: opzij vallen is door de steunende werking van de balken niet mogelijk. Ook andere middelen worden wel gebruikt om dit te bereiken: Zie afb. 7. [N 28, 39; monogr.]
II-1
|
25342 |
slachten |
slachten:
sláxtǝ (Q083p Bilzen)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
25416 |
slachtzaag |
zaag:
zāx (Q083p Bilzen)
|
Een zaag die de slachter gebruikt bij het verwijderen van de horens, hoeven en poten van het rund. Tevens verdeelt men met deze zaag het slachtbeest in twee gelijke delen: Zie afb. 8. [N 28, 43; N 28, 47; N 28, 90]
II-1
|
17871 |
slag |
dadel, enz.):
por (Q083p Bilzen),
watch (Q083p Bilzen),
klets:
klɛts (Q083p Bilzen),
leppie:
leppie (Q083p Bilzen),
patat:
patat (Q083p Bilzen),
slag:
slōch (Q083p Bilzen)
|
een muilpeer (geef gelijkbeteekenende woorden: oorvijg [ZND 01u (1924)] || hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
26350 |
slagdorpel, slagdrempel |
voorslag:
vēǝrslǭx (Q083p Bilzen)
|
Zware horizontale balk aan het einde van de vloer, waarop het hele sluiswerk rust. Oorspronkelijk was deze balk, evenals de sluisstijlen en de sluisbalk, uit hout. Op de meeste plaatsen in het onderzoeksgebied echter was het houten werk reeds lang vervangen door een ijzeren of een in beton gegoten sluisgeraamte. Zie ook afb. 68. De woordtypen dorpel (l 362, l 372), sluisdorpel (l 360), molenbed (l 361) en bed (l 361) zijn van toepassing op de drempel van de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ.' [Vds 34; Jan 31; Coe 20; Grof 52]
II-3
|