e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleehak [wld ii.10, p. 37] platte vers: platte vaas (Bilzen) Welke andere benamingen voor hakken kent u verder? Hoe zien ze eruit? (platte of engelse hak? wener hak? lodewiekijnhak? steekhak? staarthak? [N 60 (1973)] III-1-3
sleepcultivator, veertandeg ressort[eg]: rǝsǭr[eg] (Bilzen) Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10] I-2
sleeën ijsstoel varen: ijsstoêl vaore (Bilzen), met de ijsstoel varen: mèt den ijsstoêl vaore (Bilzen, ... ) met de ijsslee rijden [narren, sleeën] [N 112 (2006)] III-3-2
slekken beslag: bǝslǭx (Bilzen), plaatjes: plē̜tšǝs (Bilzen) Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d] I-13
slepen slepen: slēpə (Bilzen), slēpən (Bilzen), slē.pǝ (Bilzen) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen [ZND A2 (1940sq)] || slepen (sleepen) [ZND 06 (1924)] I-2, III-1-2
slepende muur niet lood: ni lǫwt (Bilzen), scheef: šēf (Bilzen) Muur die naar binnen terugwijkt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood sleept' ('ǝt lwǫat šlęp'). [N 31, 11b; monogr.] II-9
sleutel sleutel: slē(ə)təl (Bilzen) sleutel [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
sleutelbloem kerkensleutel: kɛrkəsle.ətəl (Bilzen, ... ), -  kerkesleutel (Bilzen), sleutelbloem: -  sliejetelbloem (Bilzen) sleutelbloem [ZND 34 (1940)] || sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)] III-4-3
sleutelplaat entrée-tje: õ̜ntrēkǝ (Bilzen) Metalen dekplaat die over een sleutelgat wordt bevestigd. In de plaat is een opening aangebracht, waardoor men de baard van de sleutel in het slot kan steken. Zie ook afb. 162. [N 54, 107b] II-12
sleutelvijl sleutelvijl: sliǝtǝlvājl, sniǝtǝlvājl (Bilzen) Stalen vijl van 10 tot 20 cm lengte voor het bewerken van sloten en sleutels. Het blad van de vijl kan plat, spits-plat of spits toelopend van vorm zijn. De doorsnede ervan is vierkant, driehoekig, rond of halfrond. Zie ook afb. 106. [N 33, 96; N 33, 93] II-11