e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slotkant sluitkant: sluǝtkant (Bilzen) De zijde van de deur waar het slot is aangebracht. [N 55, 34b] II-9
slotschroef boulon: bulǭ (Bilzen) Schroef, bestaande uit een ronde steel met onder de platronde kop een vierkant gedeelte. Zie ook afb. 149. De slotschroef wordt gebruikt om hengsels aan deuren en ramen te bevestigen. Het vierkante gedeelte ervan verhindert dat de schroef gaat draaien wanneer er een moer op wordt geschroefd. [N 54, 29] II-12
sluif ang: (Bilzen  [(werd alleen gebruikt ter versteviging van de trekschei: de kettingen werden er niet aan vastgemaakt)]  ) Het om beide uiteinden van de trekschei bevestigde platte, rechthoekig gebogen ijzer waaraan de trekkettingen of trekstrengen worden vastgemaakt. Zie ook de lemmata ɛtrekscheiɛ en ɛuitstekende delen van de trekscheiɛ in wld I.13, pag. 42 - 43.' [JG, 1a] II-12
sluipen kruipen: kraupe (Bilzen), sluipen: slaupe (Bilzen) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)] III-1-2
sluisdeur sluis: slǫws (Bilzen) Sluisdeur, bestaande uit een vijftal planken die horizontaal op twee vertikaal staande planken zijn bevestigd. Zie ook afb. 68. Volgens Janssen (pag. 33) werden de planken vroeger met pinnen -lange houten nagels met vierkante kop- op de balken vastgemaakt. Later werden de pinnen vervangen door grote ijzeren schroeven. [Vds 38; Coe 19; Jan 34; Grof 50; Grof 56; monogr.] II-3
sluiswerk voorslag: vēǝrslǭx (Bilzen), vęrslǭx (Bilzen) Het hele sluisgestel, bestaande uit verticale stijlen, balken en sluizen, dat het water vōōr het rad moet tegenhouden. Zie ook afb. 67. Volgens Vanderspickken (pag. 75) heeft het woordtype voorslag in P 50, P 51, P 53, P 56, P 58 en Q 77 een engere betekenis: ø̄datgene wat vōōr de sluizen ligt, meer bepaald de sluisbrug.ø̄ Vgl. ook het lemma ɛsluisbrugɛ.' [Vds 33; Jan 30; Coe 19; Grof 51; monogr.] II-3
sluiting aan de ovendeur grendel: greŋǝl (Bilzen) Getuige de opgaven komen er verschillende manieren van sluiten voor variërend van heel eenvoudige tot meer technische. Volgens de informant van P 56 wordt er daar simpelweg een stok tegen de ovendeur geplaatst. Volgens de zegspersoon uit L 372 gebeurt dit sluiten met een (kløpǝl) door de boer, terwijl de bakker gebruik maakt van een (sxǫw). [N 29, 2c; N 29, 2a; N 29, 2b] II-1
sluitklep klep: klàp (Bilzen) deze klep (klep, presenteer blad) [N 59 (1973)] III-1-3
sluitplaat sluitplaat: slūǝtplǭt (Bilzen) Plaat in de kozijnstijl waar de schoot van het slot in valt. [N 54, 103e] II-9
sluitplank leste plank: lęstǝ plaŋk (Bilzen), sluitplank: slǫwtplaŋk (Bilzen) De plank die als laatste bij de aanleg van een houten vloer wordt geplaatst. [N 54, 133] II-9