30224 |
sneeuwplank |
windplank:
węntplaŋk (Q083p Bilzen)
|
Plank die over de hele lengte van het dak, boven de goot, op zijn zijkant aan ijzers is vastgemaakt om de sneeuw die van het dak afglijdt, tegen te houden. [N 54, 190a]
II-9
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snei (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
snéi (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
snééj (Q083p Bilzen)
|
sneeuw [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
nen expres (Q083p Bilzen),
nən ɛksprɛs (Q083p Bilzen),
exprestrein (<fr.):
⁄n exprestraain (Q083p Bilzen)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
29691 |
snijarmen en drijfarmen in de voormaler |
alpen:
alpǝ (Q083p Bilzen)
|
De schuine messen en rieken die in de voormaler ronddraaien, de dwarsarmen van de verticale as. [N 98, 90; monogr.]
II-8
|
31364 |
snijblok, snijkussen |
draadkussens:
druǝtkęsǝs (Q083p Bilzen),
kussens:
kęsǝs (Q083p Bilzen)
|
De verwisselbare, ronde, stalen schijf met (soms verstelbare) snijdende delen die in de snijplaathouder wordt bevestigd. Een deel van de woordtypen in dit lemma zoals (snij)kussens, draadkussens en kammen kan ook betrekking hebben op de eigenlijke snijdende delen van de diverse soorten snijijzers. Zie ook afb. 93. [N 33, 295; N 33, 297; N 64, 66b]
II-11
|
31293 |
snijbrander |
snijbrander:
snājbrandǝr (Q083p Bilzen)
|
Lasbrander waarbij een tweede mondstuk is aangebracht waaruit zuurstof stroomt. Op deze wijze wordt een snelle verbranding verkregen van het materiaal dat door de vlam wordt bestreken. De snijbrander kan alleen worden toegepast bij het snijden van ijzer en staal en - met speciale voorzieningen - ook wel bij gietijzer. Zie ook afb. 44. [N 33, 317; monogr.]
II-11
|
30939 |
snijden |
snijden:
snājǝ (Q083p Bilzen)
|
Het leer snijden in pasklare stukken. [N 60, 38]
II-10
|
31363 |
snijijzer |
filière:
feljē (Q083p Bilzen),
snijijzer:
snājęjzǝr (Q083p Bilzen
[(snelsnijijzer)]
),
tourne-à-gauche-tje:
turnagōškǝ (Q083p Bilzen
[(snelsnijijzer)]
)
|
Stalen werktuig om uitwendig schroefdraad aan buizen, staven, bouten, etc. te snijden. Een veelgebruikt type bestaat uit een ronde snijplaathouder met twee handvatten, waarin een verwisselbaar, rond snijblok kan worden aangebracht. In het midden van dit snijblok zit een rond gat met schroefdraad. Enkele gaten rond dit centrale gat vormen de snijkussens. De snijblokken zijn soms aan één kant open, zodat het snijgat door middel van stelschroeven iets kan worden versteld. Zie ook afb. 92e, f, g. Voor het op volle diepte snijden van een schroefdraad moet het snijijzer twee of drie maal worden opgeschroefd. De snijkussens van het snijblok worden daarbij steeds met de stelschroeven op een nauwere afstand ingesteld. Zie ook het lemma "snijblok, snijkussen". Het snijijzer voor gasdraad is vaak voorzien van een ratel, waardoor het draadsnijden op lastig bereikbare plaatsen mogelijk is. Met de woordtypen snelsnijijzer, snelijzer en snelsnijder wordt een speciaal type snijijzer aangeduid. Met dit werktuig kan, in tegenstelling tot het gewone snijijzer, in één keer schroefdraad aan buizen, staven, etc gesneden worden. [N 33, 293-294; N 33, 297; N 64, 65a-b; monogr.]
II-11
|
30846 |
snijkant |
snij:
snī (Q083p Bilzen)
|
Het scherpe gedeelte van een mes. [N 60, 175a]
II-10
|
30940 |
snijmes |
coupeermes:
kupiǝrmęs (Q083p Bilzen),
schilmes:
šęlmɛs (Q083p Bilzen),
snijmes:
snājmɛs (Q083p Bilzen)
|
Het mes waarmee men het leer in pasklare stukken snijdt. Volgens de informant van L 163a is het overleermes 1 cm breed. De informant van Q 253 spreekt van een smal, puntig mesje gekneld in een metalen veer. [N 60, 40] || Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.]
II-10, II-12
|