e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snijtafel snijtafel: snājtǫfǝl (Bilzen) De smalle, hoge werktafel waarop het leer gesneden wordt. "De snijtafel moet zoo hoog zijn dat er in staande houding aan gewerkt kan worden; het tafelvlak zij minstens zoo groot, dat men er een kalfsvel behoorlijk op uitspreiden kan. Rechts en links van den snijder moeten in de tafel schuifladen aangebracht zijn ter bewaring of berging van kleine lederstukken, elastiek, gereedschap enz. Ter berging van de vellen enz. dienen verschillende, naast de tafel geplaatste schappen of rekken." (Kn√∂fel I, pag. 178). Zie afb. 25. [N 60, 43a; N 60, 43b] II-10
snijtand snijtand: snai.tān (Bilzen) snijtanden [ZND 07 (1924)] III-1-1
snijwonde snap: snap (Bilzen), snee: NB: snië = snede brood.  sniē (Bilzen), snit: snīt ən də viŋər (Bilzen), snits: sniēts (Bilzen) snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (snee, krab, krets, vats, sleuf, kreeuw, vil, slip). [N 107 (2001)] III-1-2
snoepen snoepen: snuppen (Bilzen) snoepen [ZND 07 (1924)] III-2-3
snoepgoed iet voor te sneuken: iet vér te sneeke (Bilzen), lekker: dadels  lêkker (Bilzen), snoepgoed: snoepgoed (Bilzen) zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed [N 80 (1980)] III-2-3
snoepje snoepje: meestal wordt het soort snoep vermeld: ne klisstêk, ne lêk-mn-lip, e kliske, ¯n sjik, ne sjiklè, ne spêk  snoepke (Bilzen) een stukje snoepgoed [N 80 (1980)] III-2-3
snor korenkeit: ook: karrekiet  koënkaet (Bilzen), snor: snor (Bilzen) Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)] || sprinkhaanrietzanger / snor (12,5 / 14 zeer verborgen levend in riet en struiken; alleen krekelachtig snorrend geluid is te horen; een soort leeft in hoogveen-, de andere in laagveenmoerasjes [N 09 (1961)] III-1-1, III-4-1
snotneus snotneus: wot en snotnoͅs (Bilzen) Wat een snotneus! [ZND 07 (1924)] III-1-4
snotteren snot optrekken: snot optrèkke (Bilzen), snotteren: NB: snitte = de neus snuiten.  snottere (Bilzen), snuffen: -> snuiven.  snoeffe (Bilzen) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] III-1-2
snuit snoet: snoēt (Bilzen), snuit: laŋ snūt (Bilzen), snoet (Bilzen, ... ), snū.t (Bilzen), snūt (Bilzen) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] || Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-12, I-9, III-1-1, III-4-2