20664 |
soep |
sop:
sop (Q083p Bilzen)
|
Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20756 |
soep van ingewanden |
trijpsoep:
tripsop (Q083p Bilzen)
|
soep van ingewanden, hart, nieren,e.d. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20882 |
soepkip |
soephen:
sophin (Q083p Bilzen)
|
kip in water gekookt [N 37 (1971)]
III-2-3
|
20512 |
soepvlees |
bouilli:
boellie (Q083p Bilzen),
ribben:
rebə (Q083p Bilzen),
soepvlees:
sopvlees (Q083p Bilzen)
|
mager vlees om soep van te maken (soepvlees) [N 80 (1980)] || rib van het varken die als soepvlees dient [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
31931 |
soevereinboor |
verzinkboor:
vǝrzęŋk˱buǝr (Q083p Bilzen)
|
Boorijzer voor hout waarvan het snijvlak kegelvormig is en voorzien is van verschillende inkervingen. Bij oudere soevereinboren is het boorijzer plat en onderaan spits uitlopend. De soevereinboor wordt gebruikt om de bovenrand van geboorde gaten kegelvormig af te schuinen. Op deze wijze kan bijvoorbeeld de kop van een schroef verzonken in het hout worden aangebracht. Zie ook afb. 76 en het lemma ɛsoevereinboor, verzinkboorɛ in Wld II.11, pag. 78-79. Het betreft daar een vergelijkbaar type boorijzer voor metaal.' [N 53, 166; N G, 31e; monogr.]
II-12
|
31406 |
soevereinboor, verzinkboor |
verzinkboor:
vǝrzęŋk˱buǝr (Q083p Bilzen),
zinkboor:
zęŋk˱buǝr (Q083p Bilzen)
|
Algemene benaming voor de verschillende soorten boorijzers waarmee voorgeboorde gaten conisch kunnen worden vergroot. De soevereinboor wordt onder meer gebruikt om koppen van schroeven en klinknagels te kunnen verzinken, maar ook om bramen uit boorgaten te verwijderen. Zie ook afb. 115. [N 33, 135; N 33, 144; N 33, 145; N 33, 164]
II-11
|
18196 |
sok |
sok:
zok (Q083p Bilzen)
|
Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
soldo.t (Q083p Bilzen)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
20724 |
soldaatjes |
braadpoeitjes:
braudpoejkes (Q083p Bilzen),
poeitjes:
poejkes (Q083p Bilzen)
|
stukjes geroosterd brood, of in vet of boter gebakken brood [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
de soldḁten moetten salueeren (Q083p Bilzen),
suldô:tə (Q083p Bilzen)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || soldaten [RND]
III-3-1
|