e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
soldeerbout soldeerbout: sǫldiǝrbuǝt (Bilzen) In het algemeen het werktuig waarmee men soldeert. Met een verhitte soldeerbout kan het soldeersel vloeibaar gemaakt worden. Er bestaan verschillende soorten soldeerbouten. Zie ook de lemmata "vuursoldeerbout", "benzinesoldeerbout", "gassoldeerbout" en "elektrische soldeerbout". [N 33, 195a-b; N 64, 16a; monogr.] II-11
soldeerlamp naphtelamp: naflamp (Bilzen), potlamp: pǫtlamp (Bilzen) Brander waarmee een vlam kan worden ontwikkeld die heet genoeg is om soldeer te doen smelten en om soldeerbouten te verhitten. Zie ook afb. 188. Als brandstof voor de soldeerlamp werd door de informanten genoemd: zuivere benzine (L 423), benzine (Q 117, Q 118), gasoline (Q 121c) en lichte naphte (L 414). [N 33, 196a-b; N 64, 17a; monogr.] II-11
soldeersel lood: lǫwt (Bilzen), soldeersel: sǫldiǝrsǝl (Bilzen), souduur: sudȳr (Bilzen), tin: tīn (Bilzen) Metaal of metaalmengsel dat dient om de oppervlakten van twee of meer verwarmde stukken metaal aan elkaar te verbinden. Men onderscheidt de soldeersels naar hun smeltpunt in zacht- en hardsoldeer. Zachtsoldeer smelt beneden 3000 C en laat zich met de soldeerbout verwerken. Hardsoldeer smelt bij hogere temperaturen en wordt verwerkt met een soldeerlamp. Zachtsoldeer is gewoonlijk samengesteld uit een mengsel van lood en tin. Als grondstoffen voor hardsoldeer worden onder meer koper, zink, zilver en soms ook goud gebruikt. Soldeersel kan in de vorm van staven, platen, draden, korrels of poeder geleverd worden. Smeertin is een soldeersel dat vaak door loodgieters wordt gebruikt. Bij verwarming gaat het eerst in een deegachtige toestand over waarin men het kan kneden en uitsmeren, waarna het pas vloeibaar wordt. Volgens de invuller uit L 423 bevatte tinsoldeersel 30 à 33% tin bij loodwerkzaamheden, 40 à 45% bij zinkwerkzaamheden en 50% bij speciaal werk. [N 33, 194; N 33, 198; N 33, 202; N 64, 26a; N 64, 26c; N 66, 36b; monogr.] II-11
soldeervloeimiddel salmoniak: šalmǫnjak (Bilzen), scherp water: šɛrǝp wǫtǝr (Bilzen  [(om zink te solderen)]  ) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de diverse soorten van middelen die bij het solderen worden gebruikt om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken, om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan en ook wel om het metaal of de soldeerbout te reinigen. [N 33, 200-202; N 33, 335; N 64, 27a-27b; N 64, 27d; N 66, 36c; monogr.] II-11
solderen aaneensolderen: ǫnēnsǫldiǝrǝ (Bilzen), solderen: sǫldiǝrǝ (Bilzen), souderen: sudiǝrǝ (Bilzen) Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.] II-11
soorten mouwen bloesjesmouw: bloeskesmauw (Bilzen), gainemouw (<fr.): Van boven normaal, maar naar beneden toe losser, met fronsjes tot aan de manchet; vooral voor suite-kleding; vör geklèdde kleër; de meest gebruikte techniek voor dit type mouw - èn de koep geleïrd - bestond erin neepkes te legge, maar naaister Maria bereikte sneller hetzelfde resultaat door de stof èn fronskes voert te verwérke.  geenmauw (Bilzen), gewone mouw: gewoone mauw (Bilzen), kimonomouw: Laag uitgesneden mouw.  kiemenoomauw (Bilzen), kostuumpjesmouw: kestìmkesmauw (Bilzen), raglanmouw: Raglanmouw: mouwnaad loopt schuin over de schouder naar de hals.  raglaomauw (Bilzen), rechte mouw: raechte mauw (Bilzen), tailleurmouw (<fr.): i.e. gewoone of raechte mauw. Van Dale (FN): tailleur, 2. mantelpak.  tàjeûrmauw (Bilzen) Welke soorten mouwen kent U (pofmouw, puntmouw etc.?). Beschrijf hoe deze er uit zien [N 62 (1973)] III-1-3
soorten patronen of dessins bloemetjesstof: blemkǝsstǫf (Bilzen), bolletjesstof: bǫlǝkǝsstǫf (Bilzen), ruitenstof: rawtǝstǫf (Bilzen), strijpjesstof: strīpkǝsstǫf (Bilzen), visgraat: vęs˲gruǝt (Bilzen) Diverse patronen of motieven in de stof. [N 62, 74b; MW] II-7
soorten rokken broekrok: broekrok (Bilzen), gefronste rok: gefronsde rok (Bilzen), godetrok (<fr.): Ne rok wao (h)oël autgeet vanonder.  goddèrok (Bilzen), rechte rok: raechte rok (Bilzen) Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
sorteren met de hand onderrapen: ǫndǝrǭ.pǝ (Bilzen) Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.] I-5
sousbras zweetlap: zwētlap (Bilzen) Schuingesneden zemen of gummi lapje, in de armsgaten van japonnen en mantels gedragen tegen het doorzweten in de oksels. [N 59, 132] II-7