31507 |
soldeerbout |
soldeerbout:
sǫldiǝrbuǝt (Q083p Bilzen)
|
In het algemeen het werktuig waarmee men soldeert. Met een verhitte soldeerbout kan het soldeersel vloeibaar gemaakt worden. Er bestaan verschillende soorten soldeerbouten. Zie ook de lemmata "vuursoldeerbout", "benzinesoldeerbout", "gassoldeerbout" en "elektrische soldeerbout". [N 33, 195a-b; N 64, 16a; monogr.]
II-11
|
31512 |
soldeerlamp |
naphtelamp:
naflamp (Q083p Bilzen),
potlamp:
pǫtlamp (Q083p Bilzen)
|
Brander waarmee een vlam kan worden ontwikkeld die heet genoeg is om soldeer te doen smelten en om soldeerbouten te verhitten. Zie ook afb. 188. Als brandstof voor de soldeerlamp werd door de informanten genoemd: zuivere benzine (L 423), benzine (Q 117, Q 118), gasoline (Q 121c) en lichte naphte (L 414). [N 33, 196a-b; N 64, 17a; monogr.]
II-11
|
31514 |
soldeersel |
lood:
lǫwt (Q083p Bilzen),
soldeersel:
sǫldiǝrsǝl (Q083p Bilzen),
souduur:
sudȳr (Q083p Bilzen),
tin:
tīn (Q083p Bilzen)
|
Metaal of metaalmengsel dat dient om de oppervlakten van twee of meer verwarmde stukken metaal aan elkaar te verbinden. Men onderscheidt de soldeersels naar hun smeltpunt in zacht- en hardsoldeer. Zachtsoldeer smelt beneden 3000 C en laat zich met de soldeerbout verwerken. Hardsoldeer smelt bij hogere temperaturen en wordt verwerkt met een soldeerlamp. Zachtsoldeer is gewoonlijk samengesteld uit een mengsel van lood en tin. Als grondstoffen voor hardsoldeer worden onder meer koper, zink, zilver en soms ook goud gebruikt. Soldeersel kan in de vorm van staven, platen, draden, korrels of poeder geleverd worden. Smeertin is een soldeersel dat vaak door loodgieters wordt gebruikt. Bij verwarming gaat het eerst in een deegachtige toestand over waarin men het kan kneden en uitsmeren, waarna het pas vloeibaar wordt. Volgens de invuller uit L 423 bevatte tinsoldeersel 30 à 33% tin bij loodwerkzaamheden, 40 à 45% bij zinkwerkzaamheden en 50% bij speciaal werk. [N 33, 194; N 33, 198; N 33, 202; N 64, 26a; N 64, 26c; N 66, 36b; monogr.]
II-11
|
31517 |
soldeervloeimiddel |
salmoniak:
šalmǫnjak (Q083p Bilzen),
scherp water:
šɛrǝp wǫtǝr (Q083p Bilzen
[(om zink te solderen)]
)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de diverse soorten van middelen die bij het solderen worden gebruikt om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken, om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan en ook wel om het metaal of de soldeerbout te reinigen. [N 33, 200-202; N 33, 335; N 64, 27a-27b; N 64, 27d; N 66, 36c; monogr.]
II-11
|
31504 |
solderen |
aaneensolderen:
ǫnēnsǫldiǝrǝ (Q083p Bilzen),
solderen:
sǫldiǝrǝ (Q083p Bilzen),
souderen:
sudiǝrǝ (Q083p Bilzen)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|
18428 |
soorten mouwen |
bloesjesmouw:
bloeskesmauw (Q083p Bilzen),
gainemouw (<fr.):
Van boven normaal, maar naar beneden toe losser, met fronsjes tot aan de manchet; vooral voor suite-kleding; vör geklèdde kleër; de meest gebruikte techniek voor dit type mouw - èn de koep geleïrd - bestond erin neepkes te legge, maar naaister Maria bereikte sneller hetzelfde resultaat door de stof èn fronskes voert te verwérke.
geenmauw (Q083p Bilzen),
gewone mouw:
gewoone mauw (Q083p Bilzen),
kimonomouw:
Laag uitgesneden mouw.
kiemenoomauw (Q083p Bilzen),
kostuumpjesmouw:
kestìmkesmauw (Q083p Bilzen),
raglanmouw:
Raglanmouw: mouwnaad loopt schuin over de schouder naar de hals.
raglaomauw (Q083p Bilzen),
rechte mouw:
raechte mauw (Q083p Bilzen),
tailleurmouw (<fr.):
i.e. gewoone of raechte mauw. Van Dale (FN): tailleur, 2. mantelpak.
tàjeûrmauw (Q083p Bilzen)
|
Welke soorten mouwen kent U (pofmouw, puntmouw etc.?). Beschrijf hoe deze er uit zien [N 62 (1973)]
III-1-3
|
28833 |
soorten patronen of dessins |
bloemetjesstof:
blemkǝsstǫf (Q083p Bilzen),
bolletjesstof:
bǫlǝkǝsstǫf (Q083p Bilzen),
ruitenstof:
rawtǝstǫf (Q083p Bilzen),
strijpjesstof:
strīpkǝsstǫf (Q083p Bilzen),
visgraat:
vęs˲gruǝt (Q083p Bilzen)
|
Diverse patronen of motieven in de stof. [N 62, 74b; MW]
II-7
|
18435 |
soorten rokken |
broekrok:
broekrok (Q083p Bilzen),
gefronste rok:
gefronsde rok (Q083p Bilzen),
godetrok (<fr.):
Ne rok wao (h)oël autgeet vanonder.
goddèrok (Q083p Bilzen),
rechte rok:
raechte rok (Q083p Bilzen)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
33222 |
sorteren met de hand |
onderrapen:
ǫndǝrǭ.pǝ (Q083p Bilzen)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
29065 |
sousbras |
zweetlap:
zwētlap (Q083p Bilzen)
|
Schuingesneden zemen of gummi lapje, in de armsgaten van japonnen en mantels gedragen tegen het doorzweten in de oksels. [N 59, 132]
II-7
|