e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speelman, klapspaan speelman: spēǝlman (Bilzen) Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159] II-3
speen van de koe deem: dem (Bilzen), døm (Bilzen), dɛm (Bilzen), tepel: tēpǝl (Bilzen) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
spek spek: spɛk (Bilzen, ... ), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  speͅk (Bilzen) het vaste vet tussen vlees en huid van de varkens [Goossens 1a (1955)] || spek [Goossens 1b (1960)], [ZND 23 (1937)] III-2-3
spekhaak ring: reŋ (Bilzen) De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.] II-1
spekpannenkoek pannenkoek met spek: pannekik mèt spêk (Bilzen) spekpannenkoek [N 16 (1962)] III-2-3
spel spel: e spiël (Bilzen) het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje] [N 112 (2006)] III-3-2
spel (alg.) spel: e spiiel (Bilzen), spieil (Bilzen) spel [GTRP (1980-1995)] || Spel. [Willems (1885)] III-3-2
speld spang: spaŋ (Bilzen), spāŋ (Bilzen) Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] II-7
speld waarmee men de darmen schoonmaakt spang: spaŋ (Bilzen) Een speld, meestal een haarspeld, vouwt men dubbel; de darm wordt tussen deze twee stukken geklemd en dan tussen beide stukken doorgetrokken, waardoor de mest eruit wordt geperst. De darm moet natuurlijk wel nog uitgekookt worden. [N 28, 118] II-1
spelden toespangen: tǫwspanǝ (Bilzen), tǫwspaŋǝ (Bilzen), vastspangen: vasspaŋǝ (Bilzen) Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34] II-7