31953 |
spijkeren |
nagelen:
nęxǝlǝ (Q083p Bilzen),
nǭgǝlǝ (Q083p Bilzen)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|
32070 |
spijkergat |
nagelkot:
nǭgǝlkūt (Q083p Bilzen)
|
Het gat dat ontstaat, wanneer een spijker uit het hout wordt getrokken. [N 54, 25; monogr.]
II-12
|
18203 |
spijkerjas |
jasje van staven:
e jeske van staajve ketaun (Q083p Bilzen),
jeansjasje:
jeansjeske (Q083p Bilzen),
zjiensjeske (Q083p Bilzen),
jeanspitje:
zjienspitsje (Q083p Bilzen),
pitje van staven:
e pitsje van staajve ketaun (Q083p Bilzen)
|
Spijkerjasje [spijkerjas, jeansjas, jek] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18204 |
spijkerpak |
jeanskostuum:
jeanskestim (Q083p Bilzen),
zjienskestum (Q083p Bilzen)
|
Spijkerpak [spijkerpak, jeanspak, spijkerkostuum, jeanskostuum] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
31967 |
spijkers doorknippen |
overpitsen:
iǝvǝrpetsǝ (Q083p Bilzen)
|
Spijkers met behulp van de nijptang af- of doorknippen. Bij alle opgaven uit dit lemma hoort het plaatselijke dialectwoord voor spijker als object. [N 53, 154b]
II-12
|
31966 |
spijkers uittrekken |
uittrekken:
ǫwttrękǝ (Q083p Bilzen)
|
Spijkers met behulp van de nijptang, de spijkertrekker of de klauwhamer uit het hout trekken. Bij alle opgaven uit dit lemma hoort het plaatselijke dialectwoord voor spijker als object. [N 53, 154a]
II-12
|
30859 |
spijkertang |
kraaibek:
krę̄bɛk (Q083p Bilzen)
|
Kleine nijptang met taps toelopende punten. [N 60, 184d]
II-10
|
30860 |
spijkertrekker |
koetand:
kūtant (Q083p Bilzen),
koevoet:
kūvūt (Q083p Bilzen)
|
De algemene benaming voor verschillende soorten metalen werktuigen met klauwvormige bek waarmee spijkers e.d. kunnen worden uitgetrokken. Zie ook afb. 96. De benamingen koevoet e.d., breekijzer en sloopijzer duiden een ijzeren hefboom van 90 tot 120 cm lang aan, die van onderen eindigt in een schuinstaande, gespleten klauw. Het werktuig wordt onder meer gebruikt bij sloopwerk en om spijkers uit te trekken. Zie ook het lemma ɛkoevoet, hefboomɛ in Wld II.11, pag. 8.' [N 53, 140-141; monogr.]
II-12
|
33133 |
spikken |
spikken:
spekǝ(n) (Q083p Bilzen),
spikǝ (Q083p Bilzen)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
29130 |
spil |
spil:
spel (Q083p Bilzen)
|
Van een spiltrap de stijl waarin de treden die de kwart- of halfslag volgen, zijn ingesloten. [N 55, 103]
II-9
|