31802 |
splinteren |
splinteren:
splentǝrǝ (Q083p Bilzen)
|
Gezegd van hout wanneer dit splinters afgeeft. Zie ook het volgende lemma. [N 55, 193; monogr.]
II-12
|
30803 |
split |
croûte:
krut (Q083p Bilzen),
croûte à croûte:
krut a krut (Q083p Bilzen)
|
Een lap leer van de vleeskant die ontstaat door het leer in de lengte in tweeën te snijden. Verschillende informanten (Q 32 en Q 253) merken op dat dit stuk van minderwaardige kwaliteit is. [N 60, 3c; N 60, 1b; N 60, 3b]
II-10
|
30955 |
splitten |
schalmen:
šalmǝ (Q083p Bilzen),
schuins schalmen:
šājns šalmǝ (Q083p Bilzen)
|
Het van elkaar snijden van het nerfleer en het splitleer, oftewel het scheiden van de nerf en de croûte. Ook als men een geleidelijk toelopende rand wil hebben, zoals van contrefort en omloper, split of schift men het leer (Liedmeier, pag. 23). [N 60, 50a]
II-10
|
22162 |
spoel |
steel:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
de stiël (Q083p Bilzen)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): spoel (1) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30252 |
sponning |
brede groef:
brē grūf (Q083p Bilzen),
dobbelrabat:
dǫbǝlrabat (Q083p Bilzen),
rabat:
rabat (Q083p Bilzen)
|
Groef of keep waarin de kant van een plank van een raam of deurlijst wordt opgesloten, schuivend bewogen kan worden, of waartegen hij kan aanslaan. [N 55, 11a-c]
II-9
|
31841 |
sponningschaaf |
rabatschaaf:
rabatšǭf (Q083p Bilzen)
|
De smalle schaaf die gebruikt wordt om sponningen te steken of te verdiepen. Zie ook afb. 39. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de sponningschaaf. Zo kan de breedte van de zool en beitel variëren en is er bij sommige modellen een breedte- en eventueel ook een dieptegeleider aangebracht. Zie ook het volgende lemma. De sponningschaaf zonder geleider wordt doorgaans boorschaaf genoemd. Hij wordt gebruikt om reeds geschaafde sponningen te vergroten of te verdiepen. [N 53, 63a-b; N 53, 64; N 53, 66; N G, 37a; monogr.]
II-12
|
34483 |
sporen van de haan |
sporen:
spoǝrǝn (Q083p Bilzen)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
19707 |
sport van een stoel |
sproot:
sproət (Q083p Bilzen)
|
sport van een stoel [N 56 (1973)]
III-2-1
|
34582 |
sporten |
sproten:
sprō.ǝtǝ (Q083p Bilzen)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
18532 |
sportvest |
sportpit:
spòrtpit (Q083p Bilzen)
|
een sportvest [N 59 (1973)]
III-1-3
|