e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
splinteren splinteren: splentǝrǝ (Bilzen) Gezegd van hout wanneer dit splinters afgeeft. Zie ook het volgende lemma. [N 55, 193; monogr.] II-12
split croûte: krut (Bilzen), croûte à croûte: krut a krut (Bilzen) Een lap leer van de vleeskant die ontstaat door het leer in de lengte in twee√´n te snijden. Verschillende informanten (Q 32 en Q 253) merken op dat dit stuk van minderwaardige kwaliteit is. [N 60, 3c; N 60, 1b; N 60, 3b] II-10
splitten schalmen: šalmǝ (Bilzen), schuins schalmen: šājns šalmǝ (Bilzen) Het van elkaar snijden van het nerfleer en het splitleer, oftewel het scheiden van de nerf en de croûte. Ook als men een geleidelijk toelopende rand wil hebben, zoals van contrefort en omloper, split of schift men het leer (Liedmeier, pag. 23). [N 60, 50a] II-10
spoel steel: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  de stiël (Bilzen) Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): spoel (1) [N 93 (1983)] III-3-2
sponning brede groef: brē grūf (Bilzen), dobbelrabat: dǫbǝlrabat (Bilzen), rabat: rabat (Bilzen) Groef of keep waarin de kant van een plank van een raam of deurlijst wordt opgesloten, schuivend bewogen kan worden, of waartegen hij kan aanslaan. [N 55, 11a-c] II-9
sponningschaaf rabatschaaf: rabatšǭf (Bilzen) De smalle schaaf die gebruikt wordt om sponningen te steken of te verdiepen. Zie ook afb. 39. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de sponningschaaf. Zo kan de breedte van de zool en beitel variëren en is er bij sommige modellen een breedte- en eventueel ook een dieptegeleider aangebracht. Zie ook het volgende lemma. De sponningschaaf zonder geleider wordt doorgaans boorschaaf genoemd. Hij wordt gebruikt om reeds geschaafde sponningen te vergroten of te verdiepen. [N 53, 63a-b; N 53, 64; N 53, 66; N G, 37a; monogr.] II-12
sporen van de haan sporen: spoǝrǝn (Bilzen) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
sport van een stoel sproot: sproət (Bilzen) sport van een stoel [N 56 (1973)] III-2-1
sporten sproten: sprō.ǝtǝ (Bilzen) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
sportvest sportpit: spòrtpit (Bilzen) een sportvest [N 59 (1973)] III-1-3