e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spruiten spruitjes: sprijtjes (Bilzen) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruitkool, spruitje spruitkool: spraut kijl (Bilzen) [N Q (1966)] I-7
spruw aften: (aft) (Bilzen), mondziekte: mondzikde (Bilzen) Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel, mondzeer). [N 107 (2001)] III-1-2
spuitcabine schietkot: šītkǫt (Bilzen  [(later: toen men met een spuitpistool ging werken)]  ), spuitkamer: spētkǭmǝr (Bilzen), spuitkot: spētkǫt (Bilzen) Afgescheiden ruimte binnen een bedrijf waar de meubels met chemische producten of met verfstoffen worden bespoten. [N 56, 49b] II-12
spuiten spritsen (<du.): Kleine straal.  spritse (Bilzen), spuiten: speete (Bilzen) Met kracht vloeistof door een nauwe opening persen (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen) [N 108 (2001)] III-1-2
staakijzer van de watermolen molenas: mēǝlǝ-as (Bilzen), molenijzer: męǝlǝ-ęjzǝr (Bilzen), staakijzer: stǭkęjzǝr (Bilzen), stǭkęǝzǝr (Bilzen) Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14] II-3
staal staal: sto[e}l (Bilzen) Staal (monster). [ZND 07 (1924)] III-3-1
staal, monster staal: stǫǝl (Bilzen) Een lapje stof om daarnaar de hoedanigheid, kleur, enz. van het gehele stuk te beoordelen. [N 62, 71c; MW] II-7
staalborstel ijzeren borstel: ęjzǝrǝ bǫsǝl (Bilzen), stalen borstel: stuǝlǝ bǫsǝl (Bilzen) Soort handborstel met stalen draden waarmee vuil en roest van metaal kan worden verwijderd, koper gepolijst kan worden, etc. Zie ook afb. 207. Volgens respondenten uit L 159a, 165, 192a, 213, 217, 289, 290, 291, 382, 414, 423, 432, P 47, 219, Q 18, 71, 83, 86, 111 en 121b werd de staalborstel ook vaak gebruikt om vijlsel uit de kap van het blad van vijlen te verwijderen. Vgl. het lemma "vijlborstel". Zie ook het lemma "staalborstel" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II.9, pag. 203-204. [N 33, 107; N 33, 216; N 64, 59a-b] II-11
staande tand rechtstaande tand: rē̜xstǫndǝn tant (Bilzen) Eindvlak van tijdelijk onderbroken metselwerk. De uiteinden van de even en oneven lagen wisselen elkaar daarbij regelmatig en loodrecht onder elkaar af. Zie ook afb. 41. [N 31, 28c; N 31, 28a; monogr.] II-9