19308 |
stiekem |
heimelijk:
hèməlik (Q083p Bilzen),
ook materiaal znd 1u, 65
hēməlik (Q083p Bilzen)
|
geniepig [ZND 01 (1922)] || Heimelijk, geniepig, enz. [ZND 01u (1924)]
III-1-4
|
20579 |
stiekem eten |
naknabbelen:
noëknabbele (Q083p Bilzen)
|
steeds weer stiekem eten [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
duur:
dīr (Q083p Bilzen),
dīǝr (Q083p Bilzen),
stier:
stīr (Q083p Bilzen)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stai̯səl (Q083p Bilzen),
stāi̯fsəl (Q083p Bilzen)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
staaifsel (Q083p Bilzen)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugelen:
stibē ̝ǝ.gǝl (Q083p Bilzen),
stijgbeugels:
stī.bø̄.gǝls (Q083p Bilzen)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
27438 |
stijl |
montant:
mǫntaŋ (Q083p Bilzen),
opstaand stuk:
ǫpstǫnt stęk (Q083p Bilzen),
opstaande stijl:
ǫpstǫndǝ stęjl (Q083p Bilzen),
opstand:
ǫpstant (Q083p Bilzen)
|
De verticale zijde van een raamwerk of van een deur. Zie ook afb. 169. [N 56, 129a; monogr.] || Het verticale deel van een kozijn waaraan de deur of het raam zijn opgehangen of waartegen deze aanslaan. Kozijnstijlen waren vroeger doorgaans van grenehout, tegenwoordig zijn zij ook van hardhout, metaal of kunststof. [N 55, 7a; monogr.]
II-12, II-9
|
30180 |
stijlvoetplaat |
muurplaai:
mūrplǫj (Q083p Bilzen),
plaai:
plǫj (Q083p Bilzen)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
30015 |
stijve mortel |
te droog:
tǝ dręjx (Q083p Bilzen)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
achterblijven van zijn adem:
z`nen ojjem blif aater (Q083p Bilzen),
naaien:
nę̄ǝ (Q083p Bilzen),
stikken:
stekǝ (Q083p Bilzen),
stikke (Q083p Bilzen)
|
Het door middel van een draad aan elkaar bevestigen van twee stukken leer. Volgens de informanten wordt de term naaien gebezigd voor het vroegere handwerk (L 163a, Q 112a) en stikken voor het latere machinale werk (L 163a, Q 18 en Q 112a). [N 60, 54a; N 60, 239] || Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)]
II-10, III-1-2
|