e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stiekem heimelijk: hèməlik (Bilzen), ook materiaal znd 1u, 65  hēməlik (Bilzen) geniepig [ZND 01 (1922)] || Heimelijk, geniepig, enz. [ZND 01u (1924)] III-1-4
stiekem eten naknabbelen: noëknabbele (Bilzen) steeds weer stiekem eten [N 80 (1980)] III-2-3
stier duur: dīr (Bilzen), dīǝr (Bilzen), stier: stīr (Bilzen) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stijfsel stijfsel: samen met znd 7, 48  stai̯səl (Bilzen), stāi̯fsəl (Bilzen) de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] III-2-1
stijfselpap stijfsel: staaifsel (Bilzen) stijfselpap [ZND 32 (1939)] III-2-1
stijgbeugels stijgbeugelen: stibē ̝ǝ.gǝl (Bilzen), stijgbeugels: stī.bø̄.gǝls (Bilzen) Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b] I-10
stijl montant: mǫntaŋ (Bilzen), opstaand stuk: ǫpstǫnt stęk (Bilzen), opstaande stijl: ǫpstǫndǝ stęjl (Bilzen), opstand: ǫpstant (Bilzen) De verticale zijde van een raamwerk of van een deur. Zie ook afb. 169. [N 56, 129a; monogr.] || Het verticale deel van een kozijn waaraan de deur of het raam zijn opgehangen of waartegen deze aanslaan. Kozijnstijlen waren vroeger doorgaans van grenehout, tegenwoordig zijn zij ook van hardhout, metaal of kunststof. [N 55, 7a; monogr.] II-12, II-9
stijlvoetplaat muurplaai: mūrplǫj (Bilzen), plaai: plǫj (Bilzen) De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9
stijve mortel te droog: tǝ dręjx (Bilzen) Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9
stikken achterblijven van zijn adem: z`nen ojjem blif aater (Bilzen), naaien: nę̄ǝ (Bilzen), stikken: stekǝ (Bilzen), stikke (Bilzen) Het door middel van een draad aan elkaar bevestigen van twee stukken leer. Volgens de informanten wordt de term naaien gebezigd voor het vroegere handwerk (L 163a, Q 112a) en stikken voor het latere machinale werk (L 163a, Q 18 en Q 112a). [N 60, 54a; N 60, 239] || Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)] II-10, III-1-2