21226 |
stoep |
stoep:
stup (Q083p Bilzen),
trottoir:
trottoir (Q083p Bilzen),
Stoep wordt niet gebruikt.
trottoir (Q083p Bilzen)
|
stoep [ZND 07 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
stoep:
stup (Q083p Bilzen),
trottoir:
trottoir (Q083p Bilzen)
|
stoep [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
stub:
steͅp (Q083p Bilzen)
|
stof [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
19659 |
stofblik |
blik:
blik (Q083p Bilzen),
schoep:
šup (Q083p Bilzen),
schotel:
šēͅtəl (Q083p Bilzen)
|
stofblik [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
30248 |
stofdorpel |
dorpel:
dęlpǝr (Q083p Bilzen)
|
Extra dorpelstuk uit eikehout, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. [N 55, 9a]
II-9
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
wis:
znd 23, 60c;
wis (Q083p Bilzen)
|
stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
31308 |
stokbeitel |
beitel voor warm te kappen:
biǝtǝl vø̜r wɛrǝm tǝ kapǝ (Q083p Bilzen),
tranche:
trãnš (Q083p Bilzen),
warmtranche:
wɛrǝmtrãnš (Q083p Bilzen)
|
In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.]
II-11
|
19950 |
stoken |
stoken:
stuǝkǝ (Q083p Bilzen)
|
Brandstof toevoeren tijdens het bakproces. Wanneer de ringoven met kolen wordt gestookt, wordt de brandstof in de ringoven via de stookpotten in de kamers gebracht. Het stoken vormt de tweede fase in de cyclus die de steen tijdens het bakproces in ringovens, vlamovens en tunnelovens ondergaat. In de opwarmfase wordt de steen gedroogd en verhit, in de stookperiode wordt de steen goed doorbakken en in de afkoelfase wordt hij met behulp van de buitenlucht geleidelijk afgekoeld. [N 98, 139; monogr.]
II-8
|
27245 |
stoker |
mulman:
mø̜lman (Q083p Bilzen),
stoker:
stuǝkǝr (Q083p Bilzen)
|
De arbeider die tijdens het tichelen regelmatig de stookkanalen opvulde met brandstof. In Q 83 was de inzetter tegelijk ook stoker. Hij werd geassisteerd door de mulman, een handlanger, die, met uitzondering van het uitstrooien van het steenkoolgruis, verschillende werkzaamheden verrichtte. [monogr.; N 98, 119 add.; N 98, 140 add.]
II-8
|
20519 |
stokvis |
stokvis:
stokvès (Q083p Bilzen)
|
gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)]
III-2-3
|