e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stolpen bezetsels aanstikken: bǝzętsǝls ǭnstekǝ (Bilzen), bezetten: bǝzętǝ (Bilzen), omdraaien: emdrēǝ (Bilzen) Het machinaal of met de hand aanstikken van belegsels, waarbij gekeerd wordt. [N 59, 60] II-7
stolpnaald makelaar: mǭkǝlɛr (Bilzen), ronde sluiting: rǫn slǫwteŋ (Bilzen) Naald die wordt gebruikt bij dubbele balkon- en verandadeuren en dubbele draairamen die gelijktijdig dienen te worden open- en dichtgetrokken. De stolpnaald is aan één zijde holrond uitgeschaafd. De stijl van de bijpassende vleugel is bolrond geschaafd zodat deze precies in de gleuf van de stolpnaald past. Deze sluiting is bijna volledig winddicht. Onder in de stolpnaald bevond zich volgens de invuller uit L 387 een van een waterhol voorzien profiellijstje dat 'kikker' ('kekǝr') werd genoemd. [N 55, 48] II-9
stoofkarbonade koedelen: kūdələ (Bilzen) gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)] III-2-3
stoofvlees, zuurvlees stoofvlees: stoëfvlees (Bilzen) gemarineerd rundvlees, bereid met azijn, olie en kruiden [N 16 (1962)] III-2-3
stookkanaal binnenmuur: bęnǝmūr (Bilzen), buitenmuur: bǫwtǝmūr (Bilzen  [(meervoud: bǫwtǝmī̄r)]  ), zolder: zǫldǝr (Bilzen) De ruimte waar de vormelingen geplaatst worden om te bakken. [N 98, 130, N 98, 131; N 98, 135; monogr.] II-8
stoomstrijkijzer ijzer: ęjzǝr (Bilzen), stoomijzer: stōmęjzǝr (Bilzen), stoompers: stōmpɛrs (Bilzen), stoomstrijkijzer: stuǝmstręjkęjzǝr (Bilzen) Strijkijzer met water erin dat tijdens het strijken verdampt tot stoom die uit openingen in de zoolplaat komt, om het strijkgoed te bevochtigen. [N 59, 21d; N 59, 20] II-7
stoot stoot: stǫwt (Bilzen  [(mv ste̜j)]  ) Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.] II-11
stootblok, stoothaak bankstoot: baŋkstǫwt (Bilzen), stootje: stǫwtšǝ (Bilzen) Houten blokje of metalen pinnetje dat klemvast in het werkbankblad aangebracht is en met behulp van een hamer naar boven gedreven kan worden. Het dient als steun bij het schaven van werkstukken. Zie ook afb. 113. [N 53, 209a-b] II-12
stootblokgat stootkot: stǭtkūt (Bilzen) Rechthoekig gat vooraan in het werkbankblad waarin het stootblok vastgezet kan worden. Zie ook het volgende lemma. Vergelijk voor het eerste lid van het woordtype klovenlok uit Kerkrade-Bleijerheide (Q 121c) ook het Hgd. ɛKlobenɛ, dat onder meer ø̄houtblokjeø̄ en ø̄ijzeren haakø̄ kan betekenen.' [N 53, 208h] II-12
stootbord contremarche: kǫ̃ntrǝmárš (Bilzen) Loodrechte plank tussen de aantreden van een trap. De stootborden worden tegen de achterzijde van een trede en met hun bovenkant onder tegen de daarop in hoogte volgende trede bevestigd. Ook worden ze wel met een sponning in de onderzijden van de treden gewerkt. De dikte van de stootborden bedraagt gewoonlijk 16 √† 22 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104b; monogr.] II-9