30291 |
stootnok |
arrêtje:
arętšǝ, arękǝ (Q083p Bilzen)
|
Nokje in het midden aan de lat boven de schuifdeuren, waartegen de deuren in gesloten toestand stuiten. [N 55, 32e]
II-9
|
34577 |
stootring |
as:
as (Q083p Bilzen
[(dim askǝ)]
),
karas:
kāras (Q083p Bilzen)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
30161 |
stootvoeg |
kopvoeg:
kǫp˲[voeg] (Q083p Bilzen)
|
Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.]
II-9
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
stop:
stoͅp (Q083p Bilzen)
|
stop (kurk) [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
33062 |
stoppeleinde van de schoof |
kont:
kǫ.nt (Q083p Bilzen)
|
De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32698 |
stoppelland ploegen |
belken:
[belken] (Q083p Bilzen)
|
Na de oogst van een graangewas werkt men het stoppelland oppervlakkig om in voren van 5 ä 10 cm diep. De wortels van de graanplanten worden daarbij losgeploegd en een weinig omgekeerd, zodat ze kunnen uitdrogen, om daarna te worden afgeëgd. Vroeger bewerkte men een stoppelakker met een enkele (eenscharige) ploeg met een "wijd" gezet riester, maar zonder voorschaar en kouter. Later verrichtte men dit werk met een meerscharige ploeg, met de cultivator of met de schijveneg. Van de opgesomde termen zijn er sommige toepasselijk op ondiep ploegen in het algemeen of op een bepaalde methode van ondiep ploegen. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men de lemmata ploegen, ondiep, ondiep ploegen en braakland bewerken. [N 11, 43; N 11A, 109b; JG 1c + 2c; JG 1b add.; A 27, 24b, add.; Lu 5, 24b add.; monogr.]
I-1
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (Q083p Bilzen)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
29008 |
stoppen |
stoppen:
stǫpǝ (Q083p Bilzen)
|
Naaien met de stopsteek. De stopsteek wordt gebruikt om twee open kanten zo onzichtbaar mogelijk met elkaar te verbinden. [N 59, 59; N 59, 70; monogr.]
II-7
|
32079 |
stopsteen |
stopsel:
stǫpsǝl (Q083p Bilzen)
|
Bruine zandsteen voor het dichtstoppen van spijkergaten. Het stopsel, dat door de respondent uit Bilzen (Q 83) werd opgegeven, was gemaakt van afgeschraapt mergelpoeder vermengd met warme lijm. [N 53, 236a]
II-12
|
32080 |
stopwas |
stopwas:
stǫpwas (Q083p Bilzen)
|
Harde was die wordt gebruikt voor het dichtstoppen van naden en spijkergaten die na het in de was zetten van het meubelstuk nog zichtbaar zijn. [N 53, 236b]
II-12
|