e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troef troef: en trōēf (Bilzen), troef (Bilzen), trōēf (Bilzen), ən truf (Bilzen) Een troef. [ZND A2 (1940sq)] || Troef. [Willems (1885)] || Troef: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)] III-3-2
troep ganzen troep: trup (Bilzen) In vraag A 4, 18 en L 20, 18 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor een "troep" schapen, koeien, varkens, ganzen. In dit lemma zijn alleen die antwoorden opgenomen die specifiek op een "troep ganzen" duiden. [A 4, 18; L 20, 18] I-12
troeven aftroeven: aoftroêve (Bilzen), troeven: troêve (Bilzen, ... ) met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)] III-3-2
troffel troffel: trufǝl (Bilzen  [(meervoud: trufǝlǝ)]  ) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
trommel trom: en trŏem (Bilzen) Trommel. [Willems (1885)] III-3-2
trommel van de builmolen trommel: tromǝl (Bilzen) Ronde of zes- of achtkantige cilinder, onderdeel van de builmolen, waarin het te zeven meel wordt gedaan. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbuilmolenɛ.' [Vds 243] II-3
trommeltje trommeltje: triməlkə (Bilzen) trommeltje [RND] III-3-2
trommelzucht opgelopen (volt. deelw.): ǫpgǝlōpǝn (Bilzen) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
trompet trompet: troempèt (Bilzen, ... ), troempèt (ɛklaraoɛ geschrapt) (Bilzen), ɛn troempèt (Bilzen) het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)] III-3-2
tros vruchten troebel: troebel (Bilzen), tros: tros (Bilzen) tros [ZND 32 (1939)] I-7