20758 |
uienpannenkoek |
pannenkoek met ajuinen:
pannekik mèt inne (Q083p Bilzen)
|
pannenkoeken met in schijven gesneden uien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33788 |
uier |
oer, ouwer:
ǫu̯ǝr (Q083p Bilzen),
ouwer:
ou̯.ǝr (Q083p Bilzen),
ǫu̯ǝr (Q083p Bilzen),
ǫǝr (Q083p Bilzen),
uier:
ø̜i̯ǝr (Q083p Bilzen)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
24260 |
uil |
uil:
āil (Q083p Bilzen)
|
uil [Willems (1885)]
III-4-1
|
22001 |
uit de tegengestelde richting dan die van de losplaats aankomen |
uit de kempen:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
ze koëmen aut de Kêmpen op (Q083p Bilzen)
|
Hoe zegt men: uit een richting tegengesteld aan die van de losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22119 |
uit een schuine richting t.o.v. die van de losplaats aankomen |
beetje schuins:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
e bitsje sjaajes (Q083p Bilzen),
beetje te hoog:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
(e bitsje) te haug (Q083p Bilzen),
beetje te laag:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
(e bitsje) te leig (Q083p Bilzen),
contrarie richting:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
kontraore richting (Q083p Bilzen)
|
Hoe zegt men: uit een richting schuin ten opzichte van die van de losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
31141 |
uitdraaien, oprekken |
op de leest trekken:
op dǝ lę̄s trękǝ (Q083p Bilzen),
op de vorm trekken:
op dǝ vęrm trękǝ (Q083p Bilzen),
uitdraaien:
awt˱drę̄ǝ (Q083p Bilzen)
|
Het rekken van een schoen in de breedte en/of de lengte met behulp van een uitdraaileest of oprekleest of oprekmachine. [N 60, 245a; N 60, 245b]
II-10
|
32709 |
uiteenploegen |
uitereenvaren:
ǫtǝrē.nvǭ.rǝ (Q083p Bilzen)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
18573 |
uitgaanskleren |
`s zondagse kleren:
sondese kleer (Q083p Bilzen),
chique kleren:
Spelling: cfr. http://www.onzetaal.nl/advies/chique.html: Chique gebruiken we in het Nederlands als de verbogen vorm van chic.
sjikke kleer (Q083p Bilzen),
Spelling: cfr. http://www.onzetaal.nl/advies/chique.html: Chique gebruiken we in het Nederlands als de verbogen vorm van chic. z`ne grao sjik aondoen
sjikke kleer (Q083p Bilzen),
goed kostuum:
goēd kestum (Q083p Bilzen),
goede kleren:
goej kleer (Q083p Bilzen),
zondagse kleren:
zondesse klèèr (Q083p Bilzen)
|
De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)] || Uitgaanskleren. De kleren die men draagt als men uitgaat. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
32225 |
uitgesleten, gezegd van de naafbus |
uitgelopen:
ǫwt˲gǝlō.pǝ (Q083p Bilzen)
|
Door de wrijving van lunsschijf en achterschijf tegen de uiteinden van de naafbus, krijgt deze na langdurig gebruik te veel speling in de richting van de as en gaat het wiel waggelen. Men zegt dan dat de naafbus is uitgesleten. Zie ook de lemmata ɛlunsschijfɛ en ɛachterschijfɛ in wld II.11, pag. 135. Het slingeren van het karwiel als gevolg van een uitgesleten naafbus noemde men in Sint-Truiden (P 176): karslag (kē̜rslax).' [JG, 1a]
II-12
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
deksel:
dęksǝl (Q083p Bilzen),
natuur:
natȳr (Q083p Bilzen),
zaad:
zuǝt (Q083p Bilzen)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|