e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voordeur, huisdeur voordeur: viərdiər (Bilzen) voordeur [ZND 12 (1926)] III-2-1
voorhamer voorhamel: viǝr(h)ǭmǝl (Bilzen), vø̜r(h)ǭmǝl (Bilzen), zware hamel: zwǭwrǝn (h)ǭmǝl (Bilzen) Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] || Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.] II-11, II-9
voorhoofd gezicht: də ōͅdərs van zə gəzich (Bilzen), voorhoofd: de oâre van ze verheit (Bilzen), vierhēt (Bilzen) de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)] III-1-1
voorhuid kopje: kèpke (Bilzen) voorhuid van de penis [N 10c (1995)] III-1-1
voorijzer voorste hoefijzer: viǝ(r)stǝ (h)ūf˱ęjzǝr (Bilzen), voorste ijzer: viǝrstǝ ęjzǝr (Bilzen) Hoefijzer voor de voorhoef van het paard. De vorm van het voorijzer is doorgaans ronder dan dat van het achterijzer. Zie ook afb. 223a. [N 33, 353; N 33, 354a; monogr.] II-11
voorknie knie: kni (Bilzen) Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9
voorkrimpen decateren: dękǝtiǝrǝ (Bilzen), decatiseren: dēkateziǝrǝ (Bilzen) Het natmaken en weer droogpersen van de stof om te voorkomen dat deze later zal krimpen. [N 59, 81a] II-7
voorloper voorloper: viǝrlēpǝr (Bilzen) Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.] II-12
voormaler kleimolentje: klęjmiǝlǝkǝ (Bilzen) Maal- en mengkuip, waarin zich een as met armen bevindt die de klei snijdt en vervolgens in de richting van een opening drijft. Deze opening wordt doorgaans afgesloten door een schuif. De voormaler werd aanvankelijk zelfstandig gebruikt, later in combinatie met een steenpers. De drijfkracht werd vroeger geleverd door een paard of een stoommachine, later door een dieselmotor of elektriciteit. Volgens de invuller uit L 163a werd de klei met behulp van de leemmolen gemoediger (g\mujeg\r) en de kluiten (klyt\) werden kortgewreven (kǫrt˲g\vrēv\). [N 98, 88; N 98, 89; monogr.] II-8
vooroverduikelen tuimelen: toumelen (Bilzen) hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] III-1-2