31742 |
werkkiel |
kiel:
kīl (Q083p Bilzen)
|
Loshangend kort overkleed, meestal van blauw linnen of katoen, dat de timmerman draagt tijdens het werk. [N 55, 183a-b]
II-12
|
18574 |
werkkleren |
`s werkdaagse kleren:
swêrdese kleer (Q083p Bilzen),
allerkwaadste kleren:
allerkoetste kleer (Q083p Bilzen),
kwade kleren:
koj kleer (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
pyjama {piama}:
pizjema (Q083p Bilzen),
stubpit:
Stofjas.
stèppit (Q083p Bilzen),
werkkleren:
wèrkklèèr (Q083p Bilzen),
wêr(re)kkleer (Q083p Bilzen),
kielm klaun, pizjema
werkkleer (Q083p Bilzen),
werkmanskleren:
wêr(re)kmanskleer (Q083p Bilzen),
werktenue (<fr.):
wêr(re)ktenu (Q083p Bilzen)
|
De kleren die men draagt als men vuil of klusjes doet. [DC 62 (1987)] || Werkkleren. De kleren die men draagt als men klusjes doet. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18915 |
werklustig |
dapper:
dapper ant werke (Q083p Bilzen),
moedig:
moedig ant werke (Q083p Bilzen)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig aan het werk, hij is niet bang voor zijn moeite. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
27685 |
werkplaats |
werkhuis:
wɛrkǝs (Q083p Bilzen)
|
De werkruimte van een timmerman, en bij een groter timmerbedrijf waar meer afdelingen zijn, ook dat deel van het bedrijf waar de belangrijkste timmerwerkzaamheden worden verricht. Meer specialistische handelingen worden dan in andere ruimtes gedaan, zoals de zagerij, de freesafdeling, etc. [N 55, 176; N 55, 178d; monogr.]
II-12
|
18305 |
werkschoen |
akkerschoen:
akkersjoen (Q083p Bilzen)
|
Een ruwgemaakte, vetleren schoen, zwaar van kaliber en oerdegelijk, bedoeld voor de boeren bij het landwerk (ploegschoen, sokschoen?) Hoe ziet deze er uit? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30880 |
werkstoel |
koestoel:
kustul (Q083p Bilzen),
pikkel:
pekǝl (Q083p Bilzen)
|
De stoel zonder rugleuning, meestal met drie poten, of het krukje waarop de schoenmaker aan de werktafel zit te werken. [N 60, 193d; N 60, 193a; N 60, 193e]
II-10
|
25570 |
werktafel |
werktafel:
węrktǫfǝl (Q083p Bilzen)
|
Het lage tafeltje waaraan de schoenmaker, op een werkstoel of kruk gezeten, werkt en waarop hij het gereedschap, speldnagels en dergelijke legt. Zie afb. 13. [N 60, 193a]
II-10
|
31984 |
werktekening |
plannetje:
planǝkǝ (Q083p Bilzen),
tekening:
tēkǝneŋ (Q083p Bilzen)
|
Tekening van een werkstuk of de onderdelen daarvan op schaal of op ware grootte. In het laatste geval spreekt men meestal van een uitslag. Zie ook het lemma ɛuitslagɛ in de paragraaf over de vaktaal van de wagenmaker.' [N 53, 205b]
II-12
|
25519 |
werktuig waarmee de oven wordt leeggehaald |
krikkenhaak:
krekǝnuǝk (Q083p Bilzen)
|
Gereedschap om de oven leeg te halen of om het overblijvende vuur in de hoeken te vegen. Dit lemma vertoont inhoudelijk veel over-eenkomst met het lemma ''rakelijzer''. Het is ook mogelijk dat dezelfde handeling geschiedt door een ovendweil of ovenbezem. Zie het lemma ''ovendweil of ovenbezem''. Verschillend soort gereedschap wordt gebruikt voor het leeghalen van de oven. Het kan een haaks omgebogen ijzer zijn met houten heft of een ijzer met vooraan een krul en met een houten handvat of een ijzeren of een houten vierhoekig blad met haaks daar bovenop een steel met handvat. Het kan ook simpelweg een bonestaak zijn die nat wordt gehouden. Een houten werktuig krijgt nogal eens de voorkeur boven een ijzeren, omdat volgens de boeren (Weyns 33) de ijzeren rakelstokken de oventegels te zeer doen slijten. Getuige de woordtypen "zwouw" en "zwoelde" wordt soms de ovenpaal gebruikt. Men moet er rekening mee houden dat een aantal woordtypen boerentermen zijn. Zie afb. 12. [N 29, 11c; OB 2, 2b; OB 2, 2a; N 29, 5b; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
24330 |
werpen van jongen |
jongelen:
bijz.: varkens: baggele; rund: kaave; paard: vi?lene
joengele (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|