e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zaagblad blad: blǭt (Bilzen), zeeg: zē̜x (Bilzen), zeegblad: zē̜x˱blǭt (Bilzen) Het getande, platte metalen gedeelte van een zaag. [N 53, 2b; N 53, 8c; N I, 1c; monogr.] II-12
zaagblokje stoot: stǫwt (Bilzen) Een houten blokje dat draaibaar aan de zijkant van het werkbankblad is aangebracht en dient om er een te zagen werkstuk tegen aan te drukken. Zie ook afb. 113. [N 53, 208p; N 53, 211; monogr.] II-12
zaagdak zaagdak: zē̜x˱dǭk (Bilzen) Dak bestaande uit een reeks van kleinere daken met twee schuine vlakken van zeer ongelijke helling. Het steile dakvlak van een zaagdak is dikwijls voorzien van lichtopeningen. Dit type dak wordt vaak bij fabrieksgebouwen toegepast. [monogr.] II-9
zaaglade rug: ręx (Bilzen) De ijzeren strip die ter versteviging aan de bovenzijde van het zaagblad van een kapzaag of toffelzaag is aangebracht. [N 53, 3b] II-12
zaagmachine zeegmachine: zē̜xmǝšīn (Bilzen) In het algemeen een machine waarmee gezaagd wordt. [N 53, 15] II-12
zaagsel zeegmeel: zē̜xmē̜l (Bilzen) Het poedervormig houtafval dat bij het zagen ontstaat. [N 38, 10; N 50, 91a; N 53, 29a; monogr.] II-12
zaagsnede spoor: spuǝr (Bilzen) De gleuf die een zaag in het hout maakt. [N 50, 41b; N 53, 30b; monogr.] II-12
zaagspaan speen: spęjn (Bilzen) Stukje hout dat aan het uiteinde van een plank of balk blijft hangen, nadat die dwars op de houtvezelrichting is doorgezaagd. [N 50, 91b; monogr.] II-12
zaagtand tand: tant (Bilzen) Elk van de scherpe, schuingevijlde punten van een zaagblad. De zaagtanden verschillen in grootte en vorm al naar gelang het gebruik van de zaag. Een zaagblad met grote, lange tanden wordt gebruikt voor zacht hout en voor grof werk; een zaagblad met kleinere tanden is meer geschikt voor hardere houtsoorten en fijn werk. [N 50, 35a; N 53, 2c; N 53, 30a; N 75, 117a; monogr.] II-12
zaagvijl zeegvijl: zē̜x˲vājl (Bilzen) De, meestal driekantige vijl waarmee de zaagtanden na het zetten scherp worden gevijld. Zie ook het lemma ɛzaagvijlɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 50, 37d; N 53, 26a; monogr.] II-12