id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24285 | zwaluwstaart | zwalmerstaart: zwêlmerstat (Bilzen) | de staart van zwaluwachtige vogels [N 83 (1981)] III-4-1 |
32028 | zwaluwstaartmachine | zwalmerstaartmachine: zwɛlmǝrstatmǝšīn (Bilzen) | Machine voor het maken van zwaluwstaartverbindingen. Zie ook de lemmata ɛzwaluwstaartɛ, ɛhele gleufzwaluwstaartɛ, etc. in de paragraaf over de houtverbindingen.' [N 53, 230] II-12 |
32038 | zwaluwstaartverbinding | zwalmerstaart: zwɛlmǝrstat (Bilzen) | In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.] II-12 |
18537 | zwart pak | ceremoniekostuum: sirrəmənīēkəstum (Bilzen), smoking: smooking (Bilzen), zwart kostuum: zwàt kəstum (Bilzen) | zwarte pak, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 59 (1973)] III-1-3 |
33481 | zwarte bes | zwarte wiemeren: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4 zwatte wēi̯mər (Bilzen) | zwarte aalbes [ZND 01 (1922)] I-7 |
24345 | zwarte bladluis | smeelber: smoelber (Bilzen) | insectjes onder een blad, zwart [DC 68 (1993)] III-4-2 |
24286 | zwarte kraai, kraai | kraai: krae (Bilzen), krāi (Bilzen), kreié (Bilzen), krēͅ (Bilzen), geen fon.doc. kraai (Bilzen) | kraai [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1 |
24287 | zwarte mees | zwartkopje: ook: tietemees, de algemene term voor mees, vr. 52 zwatkèpke (Bilzen) | zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)] III-4-1 |
24865 | zwarte nachtschade | bernachtschaal: bǝrnaxšǭl (Bilzen) | Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5 |
24288 | zwarte roodstaart | roodstaartje: raudstêtsje (Bilzen) | zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1 |