30055 |
bouwgrond |
eerste laag:
ęjstǝ luǝf (Q083p Bilzen),
onderste laag:
ǫndǝrstǝ luǝf (Q083p Bilzen)
|
De vaste grond die de basis vormt voor de fundering. Wanneer men gebruik maakt van zand als basislaag, wordt dit doorgaans aangestampt of met behulp van water verdicht. Dit laatste noemde men in K 278 'aanwateren' ('anwowǝtǝrǝn'). De woordtypen 'vlijlaag' en 'werkvloer' duiden respectievelijk de basislaag aan van een gemetselde fundering en van een fundering die is uitgevoerd in gewapend beton. [N 31, 3a; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (Q083p Bilzen),
labeurland:
labīrlant (Q083p Bilzen),
land:
lant (Q083p Bilzen),
veld:
fɛlt (Q083p Bilzen),
fɛ̄lt (Q083p Bilzen),
vē̜.lt (Q083p Bilzen),
vę.lt (Q083p Bilzen),
vęlt (Q083p Bilzen),
vɛlt (Q083p Bilzen)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
22144 |
bovendeksel van een duivenmand |
bovendeksel:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
de boëvendèksel (Q083p Bilzen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: bovendeksel van een duivenmand? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30246 |
bovendorpel |
bovenstuk:
buǝvǝstęk (Q083p Bilzen),
centerstuk:
sɛntǝrstęk (Q083p Bilzen)
|
De bovenste horizontale regel van een raam- of deurkozijn. Een getoogde of halfcirkelvormige bovendorpel bestaat uit drie stukken die met behulp van houten klossen van bepaalde vorm aan elkaar worden bevestigd. In L 387 werd een dergelijke klos 'sleutel' ('šlø̄ǝtǝl') genoemd. [N 55, 7d; N 55, 7e]
II-9
|
29607 |
bovengrond |
zwarte grond:
zwatǝ grǫnt (Q083p Bilzen)
|
De laag aarde die onbruikbaar is voor het vormen van stenen en dus terzijde wordt gelegd. Doorgaans spreidt men deze grond later weer uit over het afgegraven terrein, zodat dit opnieuw in cultuur kan worden genomen. [N 98, 18; monogr.]
II-8
|
25491 |
bovenkant van het brood |
korst:
kos (Q083p Bilzen)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|
29058 |
bovenkraag |
bovenkol:
buǝvǝkǫl (Q083p Bilzen),
bovenkraag:
buǝvǝkrǭx (Q083p Bilzen)
|
Het buitenste of bovenste gedeelte van de kraag dat in het zicht komt. [N 59, 121a]
II-7
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
buǝvǝlex (Q083p Bilzen),
bǫwvǝlex (Q083p Bilzen),
overlicht:
iǝvǝrlex (Q083p Bilzen)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenste lip:
boëveste lip (Q083p Bilzen)
|
Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
30300 |
bovenraam |
bovenstuk:
buǝvǝstęk (Q083p Bilzen),
bovenvleugel:
buǝvǝvliǝgǝl (Q083p Bilzen)
|
Het bovenste, meestal vaste gedeelte van een schuifraam. [N 55, 39c]
II-9
|