30522 |
daklei |
schalie:
še ̞l, šø̜l (Q083p Bilzen),
še ̞lžǝ, šø̜lžǝ (Q083p Bilzen),
šǫlžǝ (Q083p Bilzen),
šǭldjǝ (Q083p Bilzen
[(meervoud: šǭldjǝs)]
)
|
Zie kaart. Tot een dun plaatje gekloofde leisteen dat als dakbedekking wordt gebruikt. De vorm van de dakleien is langwerpig, geheel rechthoekig, met één of meer afgesnuite hoeken, of aan één einde halfrond. De afmeting ervan varieert van 26x14 cm voor een Franse, tot 61x36 cm voor een Engelse lei. De dikte bedraagt tussen 2,5 en 8 mm. ø̄De Belgische lei - Maaslei - is donkerblauw en goed bestand tegen het weêr. De Duitsche leien - Rijn- en Moezellei - zijn eveneens blauw, taai en dik, maar worden op den duur iets zachter; de Moezelleien springen in strenge winters wel. Onder de Fransche leien onderscheidt men die van Rimogne (blauw of groen), Fumay (rood of paars) en Delville (groen); vooral die van Fumay en Rimogne zijn zeer duurzaam. De Engelsche leien zijn in 't algemeen vaster en harder dan die van het vasteland, roodachtig of paars, ook wel blauw; deze zijn de beste.ø̄ (Zwiers II, pag. 15). [N 32, 49b; N 64, 156c; N 79, 5; L 37, 26a; Gi 2, 47; monogr.; Vld; div.]
II-9
|
29893 |
dakpan |
dakpan:
dǭkpan (Q083p Bilzen),
pan:
pan (Q083p Bilzen)
|
Algemene benaming voor een uit klei vervaardigde en vervolgens gebakken dakbedekking in de vorm van een vierkante of rechthoekige plaat. Naar vorm en afmeting worden gebakken pannen onder verschillende namen in de handel gebracht. Zo onderscheidt men bij de holle pannen de oud-hollandse pan, de verbeterde holle pan en de romaanse pan. Bij de vlakke pannen kent men de Tuile du Nord, de vlakke muldenpan, de holle muldenpan en de kruispan. [N 32, 44a; Gi 2, 48; monogr.]
II-8
|
22165 |
dakpan met opening om een duif doorgang te verlenen |
klein slagje:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
e klee slaegske (Q083p Bilzen)
|
Hoe heet een dakpan met opening om een duif doorgang te verlenen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30227 |
dakraam |
dakvenster:
dǭk˲venstǝr (Q083p Bilzen),
dakvenstertje:
dǭk˲venstǝrkǝ (Q083p Bilzen),
klapvenstertje:
klap˲venstǝrkǝ (Q083p Bilzen),
valvenstertje:
valvenstǝrkǝ (Q083p Bilzen),
zoldervenstertje:
zǫldǝrvenstǝrkǝ (Q083p Bilzen)
|
Raam dat in de helling van het dakvlak ligt en daar weinig of niet boven uitsteekt. Zie ook afb. 50. [N 54, 172; monogr.; Vld.; S 4 add.; div.]
II-9
|
30228 |
dakvenster, dakkapel |
dakkapel:
dǭkkǝpɛl (Q083p Bilzen
[(spitsvormig dakraam)]
),
koekkoek:
kukuk (Q083p Bilzen)
|
Venster dat niet in het dakvlak ligt, maar loodrecht eruit oprijst. Boven op het dakvenster is dan een kleine dakconstructie opgetrokken. Het dak ervan kan naar voren aflopend, plat of in de vorm van een zadeldak zijn. Zie ook afb. 51. [N 54, 173a; N 54, 173b; div.]
II-9
|
24915 |
dal, vallei |
laagte:
leigde (Q083p Bilzen)
|
laagte (tussen 2 heuvels) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
28729 |
dameskleermaker |
vrouwluikleermaker:
vrolājklērmē̜kǝr (Q083p Bilzen),
vrouwluisnijder:
vrolājsnājǝr (Q083p Bilzen)
|
Persoon die alleen werk voor vrouwen maakt. [N 59, 195d]
II-7
|
18207 |
dameskous? |
hoos:
hoëze (Q083p Bilzen),
lange hoos:
lang hoëze (Q083p Bilzen),
vrouwluihoos:
vroolaajhoëze (Q083p Bilzen),
wijverhoos:
weverweuze (Q083p Bilzen)
|
Vrouwenkousen [kousen, hosen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
mantel (Q083p Bilzen)
|
mantel (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
18577 |
damesonderbroek |
onderbroek:
onderbroek (Q083p Bilzen),
onderbroekje:
onderbrikske (Q083p Bilzen),
slipje:
Modernisme.
slipke (Q083p Bilzen),
vrouwluibroek:
vroolaajbroek (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
vrouwluisbroekje:
vrooljaasbrikske (Q083p Bilzen),
wijverbroekje:
weverbrikske (Q083p Bilzen)
|
Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)] || Vrouwenonderbroek [ook: slipje?] [N 114 (2002)]
III-1-3
|