31362 |
draad snijden |
draad maken:
druǝt mǭkǝ (Q083p Bilzen)
|
Uitwendige schroefdraad aanbrengen met behulp van het snijijzer of andere werktuigen. Zie ook de toelichting bij het lemma "snijijzer". [N 64, 65e]
II-11
|
31367 |
draad tappen |
draad tappen:
druǝt tapǝ (Q083p Bilzen)
|
Met de hand met behulp van een tap inwendig schroefdraad aanbrengen. Zie ook de toelichting bij het lemma "tap". [N 64, 65e]
II-11
|
31219 |
draadsnijolie, boorolie |
boorolie:
buǝruǝlǝ (Q083p Bilzen)
|
De olie die bij het draadsnijden, draad tappen en boren gebruikt wordt om te koelen en te smeren. Volgens de invuller uit Q 5 werd deze olie normaal met water aangelengd en hij werd daarom dan ook wel oplosolie genoemd. Smout was volgens de invuller uit P 219 vuile olie (vǝl ǫwlǝ) die moest verhinderen dat de moeren heet liepen, waarschijnlijk bij het snijden en tappen van draad. [N 33, 307]
II-11
|
33982 |
draagriem |
bovenhulp:
%%met ontronding%%
buǝvǝn(h)ęlp (Q083p Bilzen),
hulp:
hę.lǝp (Q083p Bilzen),
%%opgaven uit het ontrondingsgebied%%
hęlp (Q083p Bilzen),
karhulp:
kā.rhęlp (Q083p Bilzen),
kē̜rhę.lǝp (Q083p Bilzen)
|
Riem die op het lagere middengedeelte van het schoftzadel wordt gelegd en die twee lussen bevat die de berries van de kar ophouden. [JG 1b, 1c, 2a, 2b; N 13, 70]
I-10
|
31355 |
draaibank |
draaibank:
drē̜baŋk (Q083p Bilzen),
drɛ̄baŋk (Q083p Bilzen)
|
Werkbank waarop met verschillende houtdraaibeitels naven en spaken gedraaid en gevormd worden. Er waren verschillende soorten draaibanken. Een ervan was de (primitieve) houten draaibank die door middel van een door de draaier met de voet op en neer bewogen treeplank een draaiende en weer terugdraaiende beweging aan het naafblok gaf. In Lommel (K 278) kende men vroeger een draaibank die werd aangedreven door een groot vliegwiel aan de wand; dit werd door een of twee personen aan het draaien gehouden zodat de draaier zich helemaal kon richten op het werken met de beitels en gutsen (Theuwissen, pag 291/293). Vgl. ook afb. 181. De draaibank uit Echt (L 381) werd aanvankelijk door een hond in beweging gebracht; ze was helemaal uit hout vervaardigd. In modernere wagenmakerijen werden draaibanken gebruikt die door een electromotor worden aangedreven. Dergelijke draaibanken bestaan uit twee horizontaal geplaatste, metalen balken, waarop twee koppen, een vaste en een verschuifbare, zijn gemonteerd. De vaste kop vormt de behuizing voor de motor of voor het overbrengingsgedeelte met poelie en aandrijfsnaar. De tweede kop kan op het bed worden verschoven en wordt vastgezet met een verstelknop. In beide koppen is een center aangebracht, waarmee het werkstuk in de draaibank kan worden vastgezet. Tussen beide koppen bevindt zich de leunspaan, een verstelbare metalen steun, waarop de draaibeitel tijdens het draaien wordt gesteund. In modernere wagenmakerijen stonden soms ook speciale houtbewerkingsmachines waarop alle werkzaamheden konden worden uitgevoerd die nodig waren voor het maken van een houten wagenwiel. Op deze machines konden niet alleen naven worden gedraaid, maar ook de spakengaten worden gefreesd en de gaten voor de asbus in de naaf worden geboord. Tevens konden met deze machine spaken bewerkt worden. [N G, 7a; N 47, 1; N 53, 228a; monogr.] || Werktuig waarmee metaal kan worden bewerkt. Een horizontale draaibank bestaat meestal uit een bed waarop alle overige machine-onderdelen zijn bevestigd, een vaste kop waarop zich het aandrijfmechanisme met drijfplaat of klauwplaat bevindt, een losse kop met center en een verplaatsbare overlangsslede of support waarop de draaibeitel in een beitelhouder kan worden gemonteerd. Zie ook de toelichtingen bij de volgende lemmata. Met de draaibank kunnen onder meer cilindervormige voorwerpen in- en uitwendig worden gedraaid, voorkanten worden afgevlakt, profielen worden gedraaid en men kan er schroefdraad mee snijden. Volgens de invuller uit Q 116 was de draaibank bij een smid niet gebruikelijk. [N 33, 222; monogr.]
II-11, II-12
|
31361 |
draaibeitel |
beitel:
biǝtǝl (Q083p Bilzen)
|
In het algemeen een stalen beitel die wordt gebruikt bij het draaiwerk van metaal. De beitel wordt daarbij meestal in de beitelhouder van de draaibank vastgezet. Al naar gelang van het werk kan de doorsnede van de beitel verschillende vormen hebben. Grothe (pag. 83/84) noemt onder meer vierkante, halfronde en kwartronde beitels. Ook de wijze waarop de punt van de beitel is geslepen is bepalend bij de naamgeving ervan. Zo wordt de punt van profielbeitels overeenkomstig het gewenste profiel geslepen. Beitels voor het aanbrengen van schroefdraad zijn getand uitgevoerd. Zie ook het lemma "draaibank". De profielbeitel werd volgens de invuller uit Q 83 onder meer gebruikt om kamraderen te repareren. [N 33, 120; N 33, 223-225; N 33, 301]
II-11
|
17856 |
draaien |
draaien:
drēͅə (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
het hout draaien:
(h)ǝt (h)ōt ˲drē̜ǝ (Q083p Bilzen)
|
draaien [ZND A2 (1940sq)] || Met behulp van draaibeitels en -gutsen een stuk hout, en meer in het bijzonder het ruwe naafblok, op de draaibank zijn definitieve vorm geven. [N G, 7b; N 53, 228c]
II-12, III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drīi̯ǝvǭt (Q083p Bilzen),
drɛvoaǝt (Q083p Bilzen),
drɛvǭt (Q083p Bilzen),
rolbottervat:
rǫlbatǝrvat (Q083p Bilzen)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
30294 |
draaikant |
scharnierkant:
šǝrnīrkant (Q083p Bilzen)
|
De zijde van de deur waar de scharnieren zitten. [N 55, 34a]
II-9
|
22680 |
draaiorgel |
draaiorgel:
drae-érgel (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
de muziek die te horen is op kermissen [spel] [N 112 (2006)] || iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman] [N 112 (2006)]
III-3-2
|