| 21323 |
gierig |
gierig:
geirig (Q029p Bingelrade)
|
gierig [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 19688 |
gieter |
spruits:
spruitsch (Q029p Bingelrade)
|
gieter [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 20949 |
gist |
heffe:
høfǝ (Q029p Bingelrade)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
| 24987 |
glad, glijdend |
glad:
glad (Q029p Bingelrade)
|
glad [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 17853 |
glijden |
sleuren:
schleire (Q029p Bingelrade)
|
glijden [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 21326 |
goedkoop |
goedkoop:
goudkoup (Q029p Bingelrade)
|
goedkoop [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 18954 |
goedzak |
goede hans:
gouwen hans (Q029p Bingelrade)
|
goedzak [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 17903 |
gooien |
werpen:
werpe (Q029p Bingelrade)
|
werpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 21327 |
graaf |
graaf:
gro-af (Q029p Bingelrade)
|
graaf [titel] [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 32973 |
graan, koren |
koren:
kǭrǝ (Q029p Bingelrade),
vruchten:
vrøxtǝ (Q029p Bingelrade)
|
Dit lemma bevat de termen die als verzamelnaam voor de verschillende graangewassen bruikbaar zijn. De benaming vruchten is algemeen gebruikelijk voor "veldvruchten, te velde staande graangewassen, graan" (Schuermans); ook de "korrels" worden eronder verstaan. Men gebruikt ook in dezelfde algemene betekenis het woord koren. ''Graan'' en ''koren'' worden vaak ter afwisseling, naast en voor elkander, dus met geheel dezelfde betekenis, gebruikt. Soms echter worden ''koren'' en ''graan'' juist tegenover elkaar gesteld; in dat geval duidt ''graan'' het algemene begrip aan, maar wordt met het ''koren'' een bepaalde soort van graan bedoeld, doorgaans het graan voor het dagelijks brood. In Limburg is dat de rogge. Vergelijk hier nog Lindemans (II, 5) "Koren is in ons taalgebied de naam van het dagelijks broodgraan. Door de eeuwen heen was het koren bij ons de rogge"; zie het lemma ''rogge'' (1.2.4). Vooral op grond van de voorbeeldzin "Ik heb zoveel oogst gezaaid" voor Q 77, zijn de vier opgaven van het type oogst in dit lemma opgenomen. Hel in ''helle vruchten'' betekent "hard". Zie vooral ook de lemma''s ''rogge'' (1.2.4) en ''tarwe'' (1.2.8) voor het semasiologisch overzicht van koren. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enqu√™tes in kaart gebracht.' [graan: JG 1a, 1b, 2c; L 1, a-m; L 32, 41; L 39, 41; S 11; Wi 53; monogr.; koren: L 1, a-m; L 4, 40; R [s], 91; S 19; Wi 51; monogr.; add. uit N 15, 8, 12, 13, 43 en 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2]
I-4
|