| 34151 |
onvruchtbare koe |
manse koe:
mau̯s kǫu̯ (Q029p Bingelrade)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
| 25176 |
onweerx |
hommelweer:
hoemelwêr (Q029p Bingelrade, ...
Q029p Bingelrade)
|
donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 17592 |
oog |
oog:
oug (Q029p Bingelrade),
òug (Q029p Bingelrade)
|
oog [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 33023 |
oogst -opbrengst |
oogst:
[oogst] (Q029p Bingelrade)
|
Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12]
I-4
|
| 33022 |
oogst -werkzaamheden |
oogst:
ǫu̯st (Q029p Bingelrade)
|
Het geheel van de werkzaamheden; het zelfstandig naamwoord. Zie ook Fsa, I, kaart 9. In vergelijking met N 15, 7 ("alle oogstwerkzaamheden te zamen") levert N 15, 8 ("graanoogst") in het geheel geen nieuw materiaal op; overal worden samenstellingen met graan (zie het lemma ''graan, koren'' 1.2.1) en van de opgave van N 15, 7 opgegeven. In het materiaal S 27 staan beide woorden oogst, eerst in de betekenis "het geheel van de werkzaamheden" en daarna in die van "opbrengst", onder elkaar en dat heeft waarschijnlijk suggestief gewerkt, vandaar de talrijke gelijkluidende antwoorden in het lemma ''oogst -opbrengst'' (4.1.3). Voor de behandeling van de varianten van het type oogst, vergelijk de toelichting bij het lemma ''oogsten'' (4.1.1). [N 15, 7 en 8; S 27; Wi 52; NE 3.V, 6g; monogr.; add. uit L 40, 8]
I-4
|
| 24220 |
ooievaar |
ooievaar:
ooievaar (Q029p Bingelrade)
|
ooievaar [SGV (1914)]
III-4-1
|
| 20356 |
oom |
nonk:
nonk (Q029p Bingelrade),
noͅŋk (Q029p Bingelrade)
|
oom [SGV (1914)] || oom; Bestaan er verschillende woorden voor een oom van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 17757 |
oor |
oor:
oor (Q029p Bingelrade)
|
oor [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 17615 |
oorlel |
oorlel:
oorlel (Q029p Bingelrade)
|
oorlel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 17935 |
op de loop gaan |
ervandoor gaan:
der van door goan (Q029p Bingelrade)
|
op de loop gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|