| 19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
schuumlêpel (Q029p Bingelrade)
|
schuimspaan [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
kort
schuiljes (Q029p Bingelrade)
|
schuldig [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 18102 |
schurft |
schurft:
schurft (Q029p Bingelrade)
|
schurft [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 22824 |
schutter |
schutter:
schutter (Q029p Bingelrade, ...
Q029p Bingelrade)
|
schutter [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 22853 |
schutters |
schutters:
schuttesch (Q029p Bingelrade, ...
Q029p Bingelrade)
|
schutters (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 19935 |
schuur |
schuur:
šȳr (Q029p Bingelrade)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
| 17752 |
sik |
sik:
sek (Q029p Bingelrade),
sik (Q029p Bingelrade)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
I-12, III-1-1
|
| 21143 |
sjees |
sjees:
šęi̯š (Q029p Bingelrade)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
| 17870 |
slaan |
slaan:
schloan (Q029p Bingelrade),
slaon dich om de oore (Q029p Bingelrade),
šloan (Q029p Bingelrade)
|
ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 25342 |
slachten |
slachten:
šlaxtǝ (Q029p Bingelrade)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|