e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gekantelde pijler overkiepende streb: øvǝrkipǝndǝ štrēp (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Pijler met een hellingspercentage groter dan 90 graden. [N 95, 286 add.] II-5
gekheid maken gekken: jek’ke (Bleijerheide), spaen (du.): sjpas’se (Bleijerheide) gekheid maken, spotten || schertsen III-1-4
gekleurde steek steek van spinaalgaren: štex va špinoaljār (Bleijerheide) De korte steek met gekleurd wasgaren. Voorheen werden de zolen wel eens met een gekleurd soort garen afgelapt. Geel was de meest gangbare kleur. Kn√∂fel (I, pag. 200) zegt hierover: "De gelijkmatigheid der verschillende steken is vooral noodig bij het met open kant of met korte steken naaien, zoogenaamd aflappen met gelen of anderen steek. [N 60, 111c] II-10
geknipt werk snijwerk: šniwęrǝk (Bleijerheide) Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.] II-9
geld geld: jeld (Bleijerheide) Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
gele narcis maartsster: maarts-ster  meëts’sjteer (Bleijerheide), morgenster: mör’jsjteer (Bleijerheide) narcis III-4-3
gele voederwortel gele moren: gē̜l mūrǝ (Bleijerheide), varkensmoren: vɛrkǝsmūrǝ (Bleijerheide) Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.] I-5
geleidelatje afslaglatje: āfšlāxlɛtsjǝ (Bleijerheide) Het geleidelatje van de afschrijfmal. [N 55, 94c] II-9
geleidingsbomen strossbomen: štrǭsbø̄m (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Emma]) Houten geleidingsbomen of stalen geleidingsbalken die aan de schachtbalken zijn bevestigd en ervoor zorgen dat de liftkooien en skips tijdens hun op- en neergaande beweging op hun plaats blijven. Volgens de invuller uit L 417 zijn de "guiden" die men in de mijn in Waterschei gebruikt van hout en is de "guidenage" in de mijn van Zwartberg van ijzer. [N 95, 96; monogr.] II-5
gelijken (op) zich gelijken: jelie⁄che (ziech) (Bleijerheide) lijken op III-4-4