e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handschoen, handbeschermer handbeschermer: haŋkbǝšɛrmǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), hands: hø̜̄šǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), hø̜š (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), handschoner: haŋkšōnǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]), laadhandsen: lāthešǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Emma, Maurits]) Handschoen of handbeschermer. Er zijn werkzaamheden waarbij handbeschermingsmiddelen moeten worden gedragen zoals bij ijzertransport en andere waarbij het verboden is om deze middelen te dragen, zoals bij draaiende boren, werken aan bewegende delen van machines of aan- en afkoppelen van wagens (MBK V pag. 139). Lauraders moeten bij hun werk handschoenen dragen. [N 95, 882; N 95, 883] II-5
handvat aan de ploegstaart handgreep: haŋkjref (Bleijerheide) De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
handvat van de handzaag handgreep: haŋkjref (Bleijerheide) De houten handgreep van de handzaag. [N 53, 2a] II-12
handvat van de schaaf handgreep: haŋkjref (Bleijerheide) Het handvat dat, vooral bij langere houtschaven zoals de reischaaf, boven op het schaafblok bevestigd is. Zie ook afb. 35. [N 53, 55a] II-12
handvat van de troffel steel: štęl (Bleijerheide) Het handvat van de troffel kan in hout of kunststof zijn uitgevoerd. [N 30, 7c; monogr.] II-9
handveger, stoffer handkwispel: haŋkkwespəl (Bleijerheide), kwispel: kwespəl (Bleijerheide) handveger III-2-1
handvol hooi, pluk hooi weeg: wek (Bleijerheide) De kleine hoeveelheid hooi die men met de handen kan oppakken. Soms wordt uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de pluk hooi die men in de hand pakt en de hoeveelheid die men in de armen kan nemen, bij voorbeeld in L 295: een "tuske" is zoveel als men in de handen kan nemen, en een "ervel" is zoveel als men in de armen kan nemen; in Q 200, 247 en 247a is dit respectievelijk een "floes" en een "wis". Soms geven diminutiva aanleiding tot klankschilderende woorden; ze staan achter in het lemma bijeen. [N 14, 116; N 14, 131 add.; monogr.] I-3
handvol spijkers handvolletje: hɛfǝlšǝ (Bleijerheide) Een handje vol spijkers, die de schoenmaker in de mond nam om ze vlot te kunnen inhameren in de zool. [N 60, 163] II-10
handvormsteen handvorm: haŋk˲vǫrǝm (Bleijerheide), tegelsteen: tsɛjǝlštē (Bleijerheide) Volledig met de hand bewerkte en gevormde baksteen. Tegenwoordig verstaat men onder een handvormsteen ook een steen die op dezelfde wijze wordt gevormd als de handsteen vroeger, maar waarbij de bewerkingen volledig of gedeeltelijk machinaal gebeuren - Schuddinck, pag. 108. [N 30, 52b; N 98, 161; monogr.] II-8
handzaag bladzeeg: blat˲zē̜ǝx (Bleijerheide), handzeeg: haŋk˲zē̜ǝx (Bleijerheide) In het algemeen een zaag die voorzien is van een handvat en een breed zaagblad. [N 53, 1c; N 33, 330; monogr.] II-12