e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handzaag, sint-jozefzaag fok(s)zwans: fuksšwans (Bleijerheide), handzeeg: haŋk˲zē̜ǝx (Bleijerheide) Handzaag, waarvan het blad vanaf het handvat geleidelijk smaller uitloopt. De handzaag wordt voor alle voorkomende zaagwerkzaamheden gebruikt. Zie ook afb. 12. [N 53, 2; N G, 23a; monogr.; N 33, 330; L 8, 101, add.; div.] II-12
hanebalk trektang: tręktsaŋ (Bleijerheide) De doorgaans dubbel uitgevoerde horizontale balk die de spantbenen met elkaar verbindt. Om het doorzakken van de hanebalk te voorkomen wordt aan de bovenzijde ervan de makelaar gemonteerd. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Makelaar' en afb. 49l. [N 54, 165a; N 54, 165b; monogr.; div.] II-9
hangende muur over hangen: øvǝr haŋǝ (Bleijerheide) Muur die naar buiten overhelt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood hangt vrij' ('ǝt lwǫat heŋk ˲vrij'). [N 31, 11a; N 31, 11c; monogr.] II-9
hangende steiger hangsteiger: haŋ[steiger] (Bleijerheide) Steiger bestaande uit winkelhaakvormige ramen die met behulp van touwen of haken aan het dak zijn vastgemaakt. De ramen rusten tegen de muur van het bouwwerk en dragen de planken waarop de metselaar staat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(steiger)' en '(stelling)' hetlemma 'Steiger'. [N 32, 8a] II-9
hanggoot hangkandel: haŋkandǝl (Bleijerheide  [(halfrond)]  ) Goot die met behulp van gootijzers op de muurplaat, op de kepers of op de boeiplank wordt vastgeschroefd. Zie ook afb. 84b. [N 64, 148b; N 54, 187] II-9
hangslot kluister: klūstər (Bleijerheide), klūstǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]) Hangslot, op de Domaniale mijn gebruikt voor het afsluiten van de gereedschapsring. [N 95, 745 add.; N 95, 763 add.] || kluister, hangslot II-5, III-2-1
hangsteiger hangstoel: haŋštōl (Bleijerheide) Steiger waarop de dakdekker staat wanneer hij het onderste deel van de dakbedekking vervaardigt. De steiger bestaat uit vier planken die op zogenaamde steigerbokken rusten. Het geheel wordt met touwen aan de muur bevestigd. Zie ook het lemma 'Hangende steiger'. Het betreft daar een vergelijkbare steiger die door de metselaar wordt gebruikt. [N F, 11; N 64, 147a] II-9
hansworst hampelmann (du.): verklw. hampelmensje  ham’peleman (Bleijerheide), hampelmannetje (<du.): ham’pelemensje (Bleijerheide) onhandige vent, hansworst III-1-4
hard schreeuwen hel schreien: hèl sjreie (Bleijerheide) hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)] III-3-1
hard vriezen bakken: bak⁄ke (Bleijerheide) hard vriezen III-4-4