| 25147 |
hard waaien |
stormen:
sjtur⁄me (Q121c Bleijerheide),
stürme (Q121c Bleijerheide)
|
hard waaien [boezen] [N 22 (1963)] || hard waaien, stormen
III-4-4
|
| 31505 |
hardsolderen |
helloden:
hɛllyǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Twee of meer stukken metaal door middel van hardsoldeer met elkaar verbinden. Bij het hardsolderen worden metalen of legeringen met hoger smeltpunt gebruikt dan bij het gewone solderen, waardoor de verbinding sterker is. Als grondstoffen voor hardsoldeer worden onder meer koper, zink, zilver en soms ook goud toegepast. [N 64, 28d; monogr.]
II-11
|
| 30151 |
hardsteen |
blauwsteen:
blawštē (Q121c Bleijerheide)
|
Grijsblauwe kalksteen die wordt gebruikt voor stoepen, trappen, vloeren, dorpels en trottoirbanden. De term 'arduin' wordt meestal gebruikt voor hardsteen die uit België afkomstig is. Hardsteen in gepolijste vorm is ook wel onder de naam 'graniet' bekend. De 'Naamse steen' is een harde, blauwe kalksteensoort, afkomstig uit groeven uit de omgeving van Namen die vaak wordt gebruikt voor dorpels. Hij is in kwaliteit vergelijkbaar met de 'Luikse steen'. Volgens de invuller uit L 270 werd de Naamse steen ook gebruikt voor plavuizen. [N 30, 55c-g; N 30, 56; monogr.]
II-9
|
| 24447 |
harige rups |
bruine rups:
idiosyncr. (broeng = bruin)
broeng roepsj (Q121c Bleijerheide)
|
harige rups [aoskepek] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 20797 |
haring |
haring:
her’rik (Q121c Bleijerheide),
hiering (Q121c Bleijerheide),
hiərək (Q121c Bleijerheide),
hīērək (Q121c Bleijerheide),
Herregke
her’rek (Q121c Bleijerheide),
Hieregke
hierek (Q121c Bleijerheide)
|
haring [DC 02 (1932)]
III-2-3
|
| 33310 |
hark, algemeen |
hark:
harǝk (Q121c Bleijerheide)
|
Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5]
I-5
|
| 17780 |
hart |
hart:
hats (Q121c Bleijerheide)
|
Holle spier in de borst die door pulserende bewegingen de bloedsomloop gaande houdt. [N 28, 88a]
I-11
|
| 30428 |
hart op hart |
hart op hart:
hats˱ op hats (Q121c Bleijerheide)
|
De afstand van het midden van een balk tot het midden van de daaropvolgende balk. [N 54, 117]
II-9
|
| 20905 |
hartig |
hartlig:
hats’lieg (Q121c Bleijerheide)
|
hartig
III-2-3
|
| 32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|