e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
herfstdraden spinnengeweefs: spinne jewefs (Bleijerheide) herfstdraden [zomervamen] [N 22 (1963)] III-4-4
herfsttijloos herfstbloem: herfs’blom (Bleijerheide) herfsttijloos III-4-3
herik mosterdbloem: mós’terdblom (Bleijerheide) herik III-4-3
hert, ree hert: hiersj (Bleijerheide), ree: rieë (Bleijerheide) hert || ree III-4-2
het akkoord bespreken of sluiten (een/de) akkoord zetten: akōrt zɛtsǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), (het/de) akkoord afslieten: akoǝt āfšlēsǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), (het/de) akkoord bespreken: akoǝt bǝsprē̜xǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]), de akkoord aftekenen: dǝr akoǝt āftsēxǝnǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het systeem van het éénmansakkoord in dat van het groepsakkoord. Een groep van vijf à zes man werkte gezamenlijk in één vak van de pijler en werd aan de hand van de collectief geleverde prestaties per maand betaald (Dieteren 1984 pag. 11). Moordende concurrentie zoals door toedoen van het éénmansakkoord werd uitgesloten. Iedere houwer verdiende nu hetzelfde. Nog later verdween ook dit akkoordsysteem en gold per kolenpijler één en hetzelfde akkoord. Cont in het woordtype "cont maken" is de verkorte vorm van contract. [N 95, 911; monogr.] II-5
het dak afkloppen (de berg) aankloppen: āklǫpǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), (de berg) afkloppen: āfklǫpǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]) Door middel van kloppen onderzoeken of zich in het dakgesteente losse steenlagen bevinden die dreigen in te storten. Een goed dak geeft een scherpe klank, terwijl een slecht dak een doffe of holle klank laat horen (Handb. H. pag. 115). [N 95, 486; N 95, 890; N 95, 298; monogr.; Vwo 9, Vwo 44] II-5
het land aftreden afgreien: ãfjrɛi̯ǝ (Bleijerheide) Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.] I-1
het paard leiden leiden: lęi̯ǝ (Bleijerheide) Het paard leiden of mennen door het met de teugels te sturen. Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [N 8, 100 en 101b; Wi 25; monogr.] I-10
het paard met een enkele lijn leiden stuiken: štukǝ (Bleijerheide) Het paard mennen met een lijn die uit twee delen bestaat, één dat via de rug van het paard de twee uiteinden van het gebit verbindt (cf. lemma Loenje), en een enkele lijn die aan het achterste einde van de eerste bevestigd is (cf. lemma Kordeel, Hotlijn). Die enkele lijn, het kordeel, houdt de voerman in de hand. Om het paard links te doen afslaan, houdt hij die strak gespannen; om het rechts te doen afzwenken, trekt hij met kleine schokjes (stuiklijn). Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [JG 1b; N 8, 101a; N 13, 29; monogr.] I-10
het paard wennen aan tuig en arbeid aanspannen: āšpanǝ (Bleijerheide) [N 8, 99] I-9