e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoge schoen met elastieken tussenstukken zogschoen: Deze werden afwisselend rechts en links gedragen voor de slijtage. vgl. Kerkrade Wb. (p. 278): tsóg, 1. tocht, trek, teug... Van Dale (DN): Zug, 4. trek, tocht.  tsoch-sjong (Bleijerheide), Werden voor gelijkmatige slijtage dan rechts, dan links gedragen. vgl. Kerkrade Wb. (p. 278): tsóg, 1. tocht, trek, teug... Van Dale (DN): Zug, 4. trek, tocht.  tsog-sjong (Bleijerheide) Een bottine waarvan het overleer uit een stuk bestond. Aan beide zijden van de schoen was een lap elastiek verwerkt. Zie tek. 206c (eenstuksbottine, elastiekbottine?) [N 60 (1973)] || schoenen, hoge ~ met elastieken tussenstukken in de schacht [boddekeens] [N 24 (1964)] III-1-3
hoge waterdichte schoen overschoen: över sjong (Bleijerheide) schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)] III-1-3
hol geleng: jǝlɛŋk (Bleijerheide) Het smalle middenstuk van de zool van een schoen dat hoger ligt dan de rest van de zool; het gedeelte waar zich de holte van de voet bevindt. [N 60, 89a] II-10
holblok holblok: hoalblǫk (Bleijerheide) Een blok hout met een uitholling waarop men door middel van een hamer het leer een kleine ronding geeft. [N 60, 98b] II-10
holle boor holboor: hoǝlboǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), hōlboǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), hǫlbōr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]) Holle boorstang. Deze biedt de mogelijkheid om nat te boren. [N 95, 803; monogr.] II-5
holmal trappelokmal: trapǝlǫaxmal (Bleijerheide) Dun plankje dat zo is vervaardigd, dat men op het te bewerken stuk hout het profiel kan aftekenen van de ronding van het wrongstuk van een wenteltrap. [N 55, 123a] II-9
holpijp holpijp: hō.lpīf (Bleijerheide) Stalen staafje dat van onderen in een scherp gerand kokertje uitloopt. De holpijp wordt gebruikt om gaten te maken in dun plaatmateriaal. Men slaat er een plaatje van een bepaalde (vaak ronde) vorm mee uit. Zie ook afb. 135 en het lemma "holpijpje" in Wld II.10, pag. 30. Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig voor het maken van gaatjes in leer. [N 33, 326; N 64, 73] II-11
holpijpje houwpijp: hǫwpīf (Bleijerheide) Een stalen staafje dat van onderen een scherp gerand kokertje vormt. Hiermee kan men gaatjes in het leer slaan. Zie afb. 26. [N 60, 46a] II-10
holronde voegspijker rondstaaf: roŋkštāf (Bleijerheide) Voegspijker waarvan het blad een ronde doorsnede heeft. Werken met de holronde voegspijker leverde volgens de zegsman uit L 382 hol voegwerk op, volgens de invullers uit Q 95a en Q 121 ronde voegen. Zie voor het woordtype 'pannenstrijker' (Q 111) ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 33b; monogr.] II-9
holschaaf holhobel: hǫlhubǝl (Bleijerheide) Schaaf met een over de breedte holvormig gebogen zool, die samen met de bolschaaf een bijeenhorend paar vormt. Zie ook afb. 46. De holschaaf wordt door de timmerman gebruikt om rond lijstwerk te schaven en door de wagenmaker om kleine spaken een ronde vorm te geven. [N 53, 71c; N G, 38a; monogr.] II-12