e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kantstijl zijstijl: zištil (Bleijerheide) Het buitenste rechtopstaande deel van de vergaring van een paneeldeur. [N 55, 26b; monogr.] II-9
kap hemel: hemǝl (Bleijerheide), houten kistje: hōtsǝ kesjǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), houtkap: hōtskap (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), ijzeren kap: īsǝrǝ kap (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), īzǝrǝ kap (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kap: kap (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Beringen, Zwartberg, Houthalen, Winterslag, Waterschei, Eisden] ), plat: plat (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), rughout: rykhōts (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), røkhōts (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Algemene benaming voor de houten of metalen balk die als bovenste deel van de ondersteuning tegen het dak geplaatst wordt en die dus rechtstreeks de druk van het dakgesteente draagt. Uit de opgaven blijkt dat men in een aantal plaatsen verschillende benamingen kent voor de houten en de ijzeren kap. Zo merkt de invuller uit K 361 op dat men in de mijn van Zolder een houten kap een "beel" en een ijzeren een "beeltje" noemt. Op de Domaniale mijn gebruikte men volgens een respondent uit Q 121c daar respektievelijk de woorden "plat" en "kap" voor en een zegsman uit Q 113 voegt daar nog aan toe dat het "plat" op de mijn Emma in de pijler werd toegepast. Op de mijn Maurits maakte men volgens de invuller uit Q 21 een onderscheid tussen een "kap" en een "kapje". De eerstgenoemde term was van toepassing op een kap die in het steenwerk werd gebruikt, de tweede op een kap die het dak van een pijler droeg. Het woordtype "houtbeel" uit L 417 is een verzamelterm voor de "ronde beel", een houten balk met een lengte van 3 meter, en de "platte beel", een verticaal houten steunelement van 2.20 meter lang. De opgaven "kophout" en "rondhout" worden in de betekenis kap in tegenstelling tot "beel" in de Belgische mijnen slechts zelden gebruikt. Het woordtype "pallisade" was volgens Loontjens (pag. 36) op de Domaniale mijn van toepassing op een houten knuppel die als kap dienst deed. [N 95, 302; N 95, 307; N 95, 308; N 95, 337; monogr.; Vwo 87; Vwo 101; Vwo 406; Vwo 449; Vwo 667] || Dat deel van de klomp dat zich boven de voorvoet bevindt. Zie ook afb. 257. Bij de hoge klomp loopt de kap tot boven de wreef door, bij de lage klomp is de kap veel lager en korter. [N 97, 30; monogr.] || Een aan de bovenzijde gesloten mof die wordt gebruikt om een buis af te sluiten. De kap wordt op het uiteinde van de buis geschroefd. Zie ook afb. 269 en het lemma ɛplugɛ.' [N 64, 118d] II-11, II-12, II-5
kap van een lange schoudermantel kapoets: WNT: kapoets  kaboets (Bleijerheide) kap van lange schoudermantel zonder mantel [kovel, keuvel] [N 23 (1964)] III-1-3
kaphamer muurhamer: m ̇ūrhamǝr (Bleijerheide) Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de bikhamer heeft aan één uiteinde een horizontale, spits toelopende staart, terwijl het andere uiteinde van een verticale, spits toelopende staart is voorzien. Er bestaan ook uitvoeringen waarvan de kop aan één kant is uitgevoerd met een dik vierkant uiteinde, terwijl de andere kant een horizontaal spits toelopende staart heeft. Zie ook afb. 8. Het woord 'verkeerhamer' werd volgens Van Houcke (pag. 132) in Turnhout en omgeving gebruikt. [N 30, 15a; monogr.] II-9
kapheep hakmes: hakmɛts (Bleijerheide) Hakmes waarmee men mortelresten van oude metselstenen verwijdert. Zie ook afb 10. [N 30, 15d; monogr.] II-9
kapmantel kapoets: kaboets (Bleijerheide) schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)] III-1-3
kapoets kapoets: kaboets (Bleijerheide) kapoets, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
kapothoedje kapothoedje (<fr.): Zwart met banden voor oude vrouwen.  kapothötsje (Bleijerheide) kepothoedje, kaputje, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
kapschoen drescherkistje: drɛšǝrkesjǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), kapschoen: kapšǫŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), kistje: kesjǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]) Los metalen verbindingselement tussen kap en stijl bij jukondersteuningen. Wat betreft het woordtype "Drescherkistje", deze term werd volgens een invuller uit Q 121 gebruikt voor een stuk ijzeren I-balk met breed profiel dat diende als verbinding tussen stijl en kap bij ijzeren betimmeringen. Het dankte zijn naam aan de uitvinder, de mijnwerker Drescher. Een respondent uit Q 121c voegt daar nog aan toe dat het een patent was van de Domaniale mijnmaatschappij. [N 95, 350; monogr.] II-5
kapstok klederstaander: kleͅi̯ərštɛndər (Bleijerheide) staande kapstok III-2-1