e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keel, strot keel: keeəl (Bleijerheide), kéəl (Bleijerheide), strot: schtraus (Bleijerheide) keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] III-1-1
keelketting, keelriem keelriem: kē̜lrēm (Bleijerheide) De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26] I-10
keep turk: vogel  turk (Bleijerheide) keep III-4-1
keerbeitel dekbeitel: dęk˱bētǝl (Bleijerheide) De bovenste, niet snijdende beitel van sommige houtschaven die boven op de schaafbeitel bevestigd is. Zie ook afb. 31d. De keerbeitel voorkomt dat er bij het schaven houtvezels uit het hout worden getrokken. Daarom wordt de keerbeitel zo dicht mogelijk tegen de snede van de schaafbeitel geplaatst. [N G, 35c; N 53, 54g; monogr.] II-12
keerdeur afslietdeur: āfšlesdyǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), keerdeur: kiǝrdyǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), keerwetterdeur: kiǝrwɛtǝrdyǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Luchtdeur waarmee men een luchtstroom van richting kan doen veranderen. [N 95, 215] II-5
keergaas blaasdraad: bloǝsdroǝt (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III]), versatzdraad: vǝrzatsdroǝt (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Bekleding die in het ontkoolde pand wordt aangebracht om te verhinderen dat bij het opvullen stenen in de galerij worden geblazen. De term "blaaspapier" werd volgens de invuller uit Q 113 op de mijn Emma gebruikt voor gaas dat met papier was bekleed. De zegsman uit Q 113 die invult voor de mijnen Oranje-Nassau I-IV merkt op dat de "afslag" zaklinnen was, dat was versterkt met draad. [N 95, 563; monogr.] II-5
kelder kelder: kɛldər (Bleijerheide) kelder III-2-1
keldergat kelderlok: kɛldərlōͅx (Bleijerheide) keldergat III-2-1
kennen kennen: ken’ne (Bleijerheide) kennen III-1-4
keper keper: kɛfǝr (Bleijerheide) Elk van de balkjes van ongeveer 5 x 7 cm dikte, die op 50 cm afstand van elkaar verticaal over de gordingen worden gespijkerd. Zie ook afb. 49o. [N 54, 175; monogr.; div.] II-9