e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keren draaien: drīǝnǝ (Bleijerheide), keren: kīrǝ (Bleijerheide) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] I-1, II-7
kerf kerf: kęrf (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kɛrf (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Een inham in de koollaag ter breedte van het pand, vanwaaruit de houwer de kool evenwijdig aan de splijtvlakken kan afbouwen. Zie ook het lemma Inkerven. [N 95A, 11; monogr.; Vwo 256; Vwo 394; Vwo 395; Vwo 503] II-5
kerk kerk: häe woar tse vruch in de kirch (Bleijerheide) te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)] III-3-3
kerkhof kerkhof: kir^khóf (Bleijerheide), mussenbandje: meusjebentsje (Bleijerheide) Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)] III-3-3
kers, zoete soorten kers: kieësj (Bleijerheide) kers I-7
kersenbloesem kersenbloei: kieë’sjeblui (Bleijerheide) kersebloesem I-7
kersenpannenkoek kersenkoek: kieësje-koch (Bleijerheide) Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)] III-2-3
kersenpit kersenkern: kieë’sjekeer (Bleijerheide) kersepit I-7
ketelhuis ketelhuis: kɛsǝlhūs (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]) Plaats waar de stoomketels van de mijn zich bevinden. Zij produceren stoom voor de aandrijving van generatoren en persluchtcompressoren. [N 95, 17; monogr.] II-5
ketsgereedschap zènder (d.): tsünder (Bleijerheide) slagpen, stalen ~ en vuursteen in de tondeldoos te zamen (ketsgetuig) [N 20 (zj)] III-2-1