e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klaar om gebakken te worden vaardig gegangen deeg: vęǝdǝx jǝjaŋǝ dēx (Bleijerheide) Klaar om gebakken te worden, gezegd van gerezen deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28a] II-1
klamp klampstuk: klampštøk (Bleijerheide) Regel, schoot of deel die ter versteviging dwars, schuin of te lood over een opgeklampte deur wordt geslagen. [N 55, 23f] II-9
klampdeur met schrankschoren klampendeur met schoor: klampdȳr met šǫar (Bleijerheide) Klampdeur waarbij de klampen tegen de schrankrichting in door één of meer schoren worden ondersteund. Daartoe lopen de schoren van het onderste scharnierpunt naar de bovenste vrije hoek. Zie ook afb. 54. [N 55, 22] II-9
klampdeur, plankendeur klampendeur: klampǝdȳr (Bleijerheide) Deur die is samengesteld uit planken die met tand en groef ineengewerkt zijn en op horizontale stukken hout, de 'klampen', zijn gespijkerd. Zie ook afb. 53. [N 55, 21] II-9
klangen klangen: klaŋǝ (Bleijerheide) Stroken zink die onder de roeflatten doorlopen en aan beide kanten van de roef over de opstanden van de bladen zink worden omgebogen. De klangen worden op afstanden van 50 cm met een spijkertje tegen de onderkant van de roeflat bevestigd, alvorens de roeflat tegen de dakvloer kan worden gespijkerd. Zie ook afb. 85c. [N 64, 150d; N 64, 151] II-9
klapdeur pendeldeur: pɛndǝldȳr (Bleijerheide) Deur die naar beide zijden kan opendraaien. Zie ook het lemma 'Doordraaiende scharnier'. [N 55, 33a] II-9
klaproos klatsroos: klatsj’roeës (Bleijerheide) klaproos III-4-3
klauw klauweleer: klǫwǝlę̄r (Bleijerheide) Huid die een gedeelte van de poot bedekt. [N 60, 3d] II-10
klauwhamer klauwhamer: klǫwhamǝr (Bleijerheide) Hamer waarvan de kop een gespleten en vaak ook gekromd uiteinde heeft, waarmee men spijkers uit het hout kan trekken. Van de klauwhamer bestaan verschillende uitvoeringen. Het oudere model heeft meestal geen gekromde hamerpin, het recentere model wel. Zie ook afb. 87. [N 53, 131; monogr.] II-12
klaver, algemeen klee: klīǝ (Bleijerheide) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5