e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klaverzuring zuurklee: zoer’klieë (Bleijerheide) klaverzuring III-4-3
kledij, kleren kledage: kleij-aasj (Bleijerheide), kleren: kleiër (Bleijerheide), t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]: klei-er (Bleijerheide) ... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] III-1-3
kleedlokaal waskouw: waškaw (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), waškǫw (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) De ruimte waar men zich kon verkleden en ook kon wassen blijkens woordtypen als "waskouw", "badlokaal" en "bad". Volgens de informant van Q 111 sprak men vroeger van "waskouw" en later van "badlokaal". [N 95, 7; monogr.] II-5
kleerhaak haak: hōǝk (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), klederhaak: klęjǝrhoǝk (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De haak waaraan de mijnwerker zijn kleren en mijnkleding kan ophangen. Door middel van een ketting en een katrolsysteem hangt alle kleding hoog in de lucht. Bij het begin van de dienst laat de arbeider zijn haak neer, haalt er zijn mijnkleding vanaf en hangt er zijn dagelijkse kleding aan op. Daarna trekt hij de haak weer op en sluit de ketting af met een hangslot. In de mijnen van Eisden, Zwartberg, Waterschei, Winterslag en Zolder kent men dit systeem van opbergen niet: daar stopt men zijn spullen in kasten. [N 95, 56; N 95, 57; monogr.] II-5
kleerhanger klederhaak: kleͅi̯ərhoͅak (Bleijerheide), klęjǝrhoak (Bleijerheide) Gebogen houtje of beugel met haak waarop men jas of mantel zonder kreuken kan ophangen. [N 59, 35; monogr.] || kleerhanger II-7, III-2-1
kleerkast klederschap: kleͅi̯əršāf (Bleijerheide) kleerkast III-2-1
kleerluis klederluis: idiosyncr.  kleier-lōēs (Bleijerheide) kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)] III-4-2
kleermaker snijder: šnīdǝr (Bleijerheide) Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.] II-7
kleermaker - smaadnamen, bijnamen de mek-mek-mek: dǝr męk-męk-męk (Bleijerheide) Scheld- of spotnamen en bijnamen voor de kleermaker. [N 59, 197c] II-7
kleermakersbedrijf snijderij: šnīdǝrē̜j (Bleijerheide) Algemene benaming voor het kleermakersbedrijf. [N 59, 202b; monogr.] II-7