e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuit brade: brooən (Bleijerheide), kuit: kuut (Bleijerheide), kú:t (Bleijerheide) kuit || kuit (wade) [DC 01 (1931)] III-1-1, III-4-2
kuitbroek knickerbocker (eng.): nikkebokker (Bleijerheide), korte boks: kotte boks (Bleijerheide) een kuit- of kniebroek [N 59 (1973)] || kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)] III-1-3
kunstmatige borstwelving overdreven borstwerk: ovǝrdrē̜vǝ broswęrk (Bleijerheide) De kunstmatige borstwelving waarvan elk van de voorpanden wordt voorzien, vaak met behulp van watten. [N 59, 111] II-7
kunstmest kunstdünger: kuns.dȳŋǝr (Bleijerheide) Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10] I-1
kunstmest strooien (kunstmest) strooien/strouwen: štrø̄i̯ǝ (Bleijerheide) Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.] I-1
kunstwerk vakwerk: vakwerk (Bleijerheide) Moeilijk en fijn schoenwerk, dat veel vakbekwaamheid en vaardigheid vereist. [N 60, 223a] II-10
kurkentrekker stoppentrekker: štopətrɛkər (Bleijerheide) kurketrekker III-2-1
kussenleder leer: lē̜ǝr (Bleijerheide) Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17] I-10
kussensloop overtog: øvərtsox (Bleijerheide), overtrek: øvərtrɛk (Bleijerheide) overtrek, sloop III-2-1
kussentje op het hoofd wis: WNT: wisch (I), 2) Klein kussen bestaande uit een ineengedraaiden bundel of krans van linnen (of stroo), dat bij het dragen van lasten of het hoofd wordt gelegd. Veroud. doch gewest. nog aangetroffen. vgl. Van Dale II. wis.  wusj (Bleijerheide) kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)] III-1-3