| 24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeëg (Q121c Bleijerheide)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
| 27861 |
leempatroon |
drekpatroon:
drɛkpatruǝn (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
leempatroon:
lēmpatruǝn (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Uit leem of klei vervaardigde patroon waarmee het schietgat wordt afgesloten. [N 95, 404; monogr.]
II-5
|
| 19365 |
leep, doortrapt |
schlau (du.):
sjlauw (Q121c Bleijerheide),
uitgefuchst (< du.):
oes’-jefoeksd (Q121c Bleijerheide),
uitgehikt:
oes’jehikd (Q121c Bleijerheide)
|
slim, sluw || uitgekookt || uitgeslapen, sluw
III-1-4
|
| 30841 |
leer met natuurlijke kleur |
natuur:
natūr (Q121c Bleijerheide)
|
Leer met een natuurlijke kleur. [N 60, 13]
II-10
|
| 30816 |
leerjongen |
leerjong:
liǝrjoŋ (Q121c Bleijerheide),
līrjǫŋ (Q121c Bleijerheide)
|
De jongste knecht in het timmerbedrijf die onder leiding van een ervaren vakman het vak leert. [N 55, 172c; N 55, 173a-b] || Jongen die bij de schoenmaker inkomt om het vak te leren. [N 60, 217a; monogr.]
II-10, II-12
|
| 30941 |
leerschaar |
leerscheer:
lę̄ršiǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Een grote, zware schaar om het leer te knippen. De informant van L 163a beschrijft die als een soort getande snoeischaar. [N 60, 41, N 60, 240a]
II-10
|
| 31136 |
leerwals |
leerwals:
lę̄rwals (Q121c Bleijerheide)
|
De wals waarmee men het leer voor de reparatie bewerkt. Knöfel I zegt op pag. 288: "Zoolledermachines dienen om het kloppen te vervangen en werken, zooals de naam aanduidt, met zware walsen of rollen. Men is het in vakkringen nog niet geheel eens, wat beter is, walsen of kloppen, maar uit het feit, dat de walsmachines meer en meer ook bij de klein-industrie in gebruik komen, mag wel afgeleid worden, dat men, zoo er bezwaar mocht bestaan, daar met gerustheid overheen stapt. Wie een walsmachine in zijn bezit heeft, is er zeer tevreden mede, omdat het hem een moeilijk werk uit de hand neemt. Trouwens, zij zijn in de grootindustrie algemeen in gebruik. Het leer wordt onder de wals vaster en ook mooier op t oog. [N 60, 241b]
II-10
|
| 27705 |
leesband |
leesband:
leesband (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
lēǝsbant (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
)
|
Transportband waarop de schachtkool van de schacht naar de wasserij wordt vervoerd. Langs deze band staan de leesjongens die de stenen en andere ongerechtigheden uit de kolen rapen. [N 95, 832; monogr.; N 95, 14]
II-5
|
| 27706 |
leesjongen |
leesjong:
lēǝsjǫŋ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
o.v.s.-er:
o.v.s.-er (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Jongen die bovengronds de stenen raapt uit via een transportband aangevoerde kolen. De afkorting O.V.S. uit de opgave "o.v.s.-er" (L 433, Q 121c) staat voor Ondergrondse Vakschool. [N 95, 155; monogr.]
II-5
|
| 30861 |
leest |
leest:
lę̄st (Q121c Bleijerheide)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|