e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lichtgeraakt, kregel kritisch: kriet’tiesj (Bleijerheide) kribbig, knorrig III-1-4
lidmaatschapsboekje mitgliedsboekje: mitjli.tsbøsjǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), verbandsboekje: vǝrbaŋksbøsjǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Lidmaatschapsboekje van de vakbond. [N 95, 983] II-5
liefkozen fommelen: foe’mele (Bleijerheide), kalven: kao’ve (Bleijerheide), knoefelen: knoe’vele (Bleijerheide), knutsen: knoet’sje (Bleijerheide), lief houden: leef’haode (Bleijerheide) knuffelen || liefkozen III-1-4
lier haspel: haspǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kabel: kābǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale, Laura, Willem-Sophia]), lier: līr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Algemene benaming voor een hijswerktuig met horizontaal geplaatste as waarmee bijvoorbeeld mijnwagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden. Een lier kan met de hand of mechanisch, bijvoorbeeld elektrisch of met perslucht, worden aangedreven. Volgens Defoin (pag. 174) maakt men in Nederland naar aanleiding van de aandrijving een onderscheid tussen een windas en een lier: de windas wordt met de hand gedraaid en de lier met een motor. Omdat vraag N 95A, 13 vrij algemeen was gesteld ("Hoe noemt u een lier waarmee wagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden") en omdat de lier in de mijn voor veel doeleinden wordt gebruikt, zijn de antwoorden "Hollandse lier" (Q 21), "rooflier" (Q 21), "stijlentrekker" (L 374) en "koepe-lier" (Q 21) verplaatst naar respectievelijk de lemmata Rooflier, Stijlentrekker en Koepe-lier. De opgave "kolom" uit Q 21 is volgens de invuller een zuilenlier en de term "mopje" werd volgens de zegsman uit Q 121a gebruikt voor een kleine lier in doortochten. De term "lier" is volgens de respondent uit Q 121c een Nederlandse benaming die op de Domaniale mijn pas in zwang kwam toen er een Nederlands sprekend kader op de mijn tewerkgesteld werd. [N 95A, 13; monogr.; N 95, add.; Vwo 477; Vwo 797] II-5
liesstrook liesleer: lislę̄r (Bleijerheide) Huid die een gedeelte van de poot bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3d] II-10
lieveheersbeestje heergodsdiertje: her’jodsdeersje (Bleijerheide), oligsmannetje: oa’liegsmensje (Bleijerheide) lieveheersbeestje || onzelieveheersbeestje III-4-2
lievevrouwebedstro meikruidje: mai’krüdsje (Bleijerheide), moedergodsbedstro: modderjoades-bed’sjtrüe (Bleijerheide) lievevrouwebedstro || onzelievevrouwebedstro III-4-3
liggende rollaag kopse rol: kǫpsǝ rǫl (Bleijerheide) Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kant liggende metselstenen. Woordtypen als 'halfsteens rollaag' (L 289, Q 111), 'halfsteense rollaag' (L 290, L 291, L 382, Q 99*, Q 121) en 'steensrollaag' (Q 39) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23d; monogr.] II-9
lijm voor het plakken bärenklau: bärenklau (Bleijerheide), wener pap: wīnǝr pap (Bleijerheide) De lijm die men bij het plakken gebruikt. Het woordtype Bärenklau verwijst naar een Duitse merknaam. [N 60, 49] II-10
lijmen lijmen: limǝ (Bleijerheide) Twee delen met behulp van houtlijm met elkaar verbinden. [N 54, 1a; monogr.] II-12