| 30160 |
lintvoeg |
strekvoeg:
štrɛk˲[voeg] (Q121c Bleijerheide)
|
Horizontale voeg. Zie ook afb. 41. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29b; monogr.]
II-9
|
| 31436 |
lintzaagmachine |
bandzeeg:
bant˱zē̜ǝx (Q121c Bleijerheide),
baŋk˲zē̜ǝx (Q121c Bleijerheide)
|
Stationaire machine voor het zagen van diverse materialen. Het zaagblad van de lintzaagmachine bestaat uit een stalen band zonder einde dat aan één kant van zaagtanden is voorzien en wordt aangedreven door een elektromotor. Het te zagen materiaal rust op een zaagtafel en wordt tegen het draaiende blad aangedrukt. Met de lintzaag kunnen ook gebogen zaagsnedes worden gemaakt. [N 50, 69; N 53, 16; monogr.] || Stationaire machine voor het zagen van diverse materialen. Het zaagblad van de lintzaagmachine bestaat uit een stalen band zonder einde dat aan één kant van zaagtanden is voorzien en wordt aangedreven door een elektromotor. Het te zagen materiaal rust op een zaagtafel en wordt tegen het draaiende blad aangedrukt. Met de lintzaag kunnen ook gebogen zaagsnedes worden gemaakt. Het werktuig werd volgens de invullers uit L 290 en L 291 gebruikt om profielijzer te zagen. [N 33, 330; monogr.]
II-11, II-12
|
| 17617 |
lip |
lip:
lip (Q121c Bleijerheide),
lìp (Q121c Bleijerheide)
|
lip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 32008 |
lip van de bankschroef |
voorstuk:
vȳrštøk (Q121c Bleijerheide)
|
Het verstelbare houten blok van de bankschroef waarmee een werkstuk tegen de rand van het werkbankblad geklemd kan worden. [N 53, 208k]
II-12
|
| 32030 |
liplas |
schrage liplas:
šrē̜jǝ leplaš (Q121c Bleijerheide)
|
Houtverbinding waarmee twee in elkaars verlengde gelegen stukken hout aan elkaar bevestigd kunnen worden. Aan het uiteinde van ieder stuk wordt daartoe een lip gezaagd. De borsten van de liplas kunnen recht of schuin zijn uitgevoerd. De las wordt met deuvels, draadnagels of bouten vastgezet. Zie ook de volgende twee lemmata en afb. 128. [N 54, 42a; N 54, 46]
II-12
|
| 24528 |
lisdodde |
tanteknuppel:
tan’teknuppel (Q121c Bleijerheide)
|
lisdodde
III-4-3
|
| 28310 |
locomotiefloods |
loods:
loods (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Julia]),
remise:
rǝmis (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Ondergrondse ruimte, meestal in de buurt van de schacht, waar de niet in gebruik zijnde locomotieven worden ondergebracht. [N 95, 701; monogr.]
II-5
|
| 28311 |
locomotiefmachinist |
machinist:
machinist (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
togmachinist:
tsoxmašines (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Arbeider die de mijnlocomotief bedient. [N 95, 151; monogr.]
II-5
|
| 30547 |
loketlood |
loketblij:
lokɛt˱blęj (Q121c Bleijerheide)
|
Het dunne lood dat men gebruikt voor het vervaardigen van loketten. [N 64, 102e; N 64, 152a; N 64, 157b]
II-9
|
| 30546 |
loketten |
blijlappen:
blęjlapǝ (Q121c Bleijerheide),
loketten:
lokɛtǝ (Q121c Bleijerheide),
loodslabben:
luǝtšlabǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Trapeziumvormige loden stroken die gebruikt worden voor het waterdicht afdekken van de naad tussen een opgaande muur of schoorsteen en een hellend dakvlak. De loketten worden reeds tijdens het metselwerk in de voegen van de muur of schoorsteen aangebracht. Zie ook afb. 86. [N 64, 102e; N 64, 152a; N 64, 157a; N 32, 48b]
II-9
|