e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lomp paard karhengst: karǝheŋs (Bleijerheide) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
long long: long (Bleijerheide) long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] III-1-1
longen longen: loŋǝ (Bleijerheide) De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b] I-11
lood blij: blęj (Bleijerheide), lood: luǝt (Bleijerheide), lūǝt (Bleijerheide) De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.] II-11
lood inleggen met zink bekleden: met tseŋk˱ bǝklɛjǝ (Bleijerheide) Loden loketten in de voegen van het metselwerk aanbrengen. [N 32, 48b] II-9
loodgieter loodgieter: loodgieter (Bleijerheide) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11
loodgieterij werkstatt: węrǝkštat (Bleijerheide) Werkplaats van een loodgieter. [N 64, 162c; monogr.] II-11
loodgietersmes mes: mɛts (Bleijerheide), tassenmes: tɛ̄šǝmɛts (Bleijerheide  [(opvouwbaar)]  ) Al dan niet inklapbaar mes met gebogen blad dat door de loodgieter wordt gebruikt om er lood mee te snijden. Het heft is doorgaans van hout, volgens Tabak (pag. 122) ook van leer. Zie ook afb. 246. [N 64, 5] II-11
loodklopper zinkklopper: tseŋkklø̜pǝr (Bleijerheide) Houten werktuig waarmee men bladlood of zink in de gewenste vorm kan kloppen. Zie ook afb. 249. [N 64, 41b; N 66, 25; monogr.] II-11
loodlei loodlei: luǝtlaj (Bleijerheide) Lood of zink in de vorm van een lei om koepels of gebogen vlakken mee te dekken. [N 64, 156e] II-9