e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
magazijn, bergruimte magazijn: majazī.n (Bleijerheide) De afdeling in een timmermakersbedrijf waarin verschillende benodigdheden, zoals lijm, spijkers en minder gebruikelijk gereedschappen, liggen opgeslagen. In Bilzen (Q 83) werd dit materiaal opgeslagen in het werkhuis (wɛrkǝs).' [N 55, 178a] II-12
magazijnmeester magazijnmeester: majazīnmēstǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), magazijnsmeester: majǝzīnsmēstǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]) Opziener over hetgeen in een magazijn boven- en ondergronds voorhanden is. Het woordtype "chef-catrîye" is specifiek van toepassing op de magazijnmeester van een ondergronds magazijn (Vanwonterghem pag. 90). [N 95, 160; Vwo 231; monogr.] II-5
magere kool huisbrandkool: hūsbrantkoǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]), magerkool: mājǝrkoǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Steenkool met tien tot veertien procent vluchtige bestanddelen. [N 95, 460; monogr.] II-5
mais turks(e) weit: tørkesǝr wēs (Bleijerheide) Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b] I-4
mak gemakkelijk: jǝmɛxlix (Bleijerheide) Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j] I-9
makelaar koning: kø̜nek (Bleijerheide) Verticaal in de top van de kap aangebracht stuk hout dat dient tot ondersteuning van de nok. De makelaar verbindt het midden van de hanebalk met de top van het gebint. Zie ook afb. 49k. [N 54, 162; div.] II-9
maken maken: maachə (Bleijerheide) maken [DC 02 (1932)] III-1-4
mal gewelfcirkel: jǝwølǝfserkǝl (Bleijerheide), model: modɛl (Bleijerheide), sjabloon: šablōn (Bleijerheide) Boogvormig uitgezaagd plankje dat wordt gebruikt bij het vervaardigen van een gewelfd plafond. [N 54, 144b] || Elk van de twee stukken karton, als model gebruikt bij het uitsnijden van de leerhelften voor het haamkussen of kussenleder. [N 36, 15a; Li 1963, 53] II-10, II-9
mals mangs: maŋs (Bleijerheide) Goedgelooid, zacht, lenig, buigzaam, gezegd van leer. [N 60, 9] II-10
mals, goedgelooid leer lijmleer: līmlę̄r (Bleijerheide) Goedgelooid, zacht, lenig, buigzaam leer. [N 60, 9] II-10