e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mortelmaker handlanger: [handlanger] (Bleijerheide) De handlanger die speciaal belast is met het klaarmaken van de mortel. In Q 15 werd de mortel in een klein bedrijf door de handlanger gemaakt. Bij grote bedrijven kende men daarvoor een speciale 'spijsmaker' ('spīsmē̜kǝr'). Het woordtype 'molenbaas' (L 210) wijst op het gebruik van een cementmolen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 2c; N 30, 40b; monogr.; L B1, 104 add.] II-9
mortelmolen kalkmolen: kalǝkmø̜lǝ (Bleijerheide) Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van mortel. De mortelmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel die vroeger met handkracht werd rondgedraaid en tegenwoordig met behulp van een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de trommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien de mortel mengen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel' en van '(betonmolen)' het lemma 'Betonmolen'. [N 30, 44; monogr.] II-9
mortelplaats spijsplaat: špīsplāt (Bleijerheide) De plaats waar de mortel wordt klaargemaakt. In P 176 lag de mortelplaats doorgaans in de buurt van de 'cabine' ('kaben'), de loods waar het materiaal in werd opgeslagen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 40c; monogr.] II-9
mortelschop spijsschup: špīsšøp (Bleijerheide) Brede, platte schop die wordt gebruikt voor het aanmaken van mortel. Vgl. afb. 20. Zie voor het woordtype 'troffel' en de samenstellingen met 'troffel' ook het lemma 'Graanschop', 'Schepschop' in wld I.4, pag. 146/147. [N 30, 41b; monogr.] II-9
mos (alg.) mos: moos (Bleijerheide) mos III-4-3
mossel mossel: mó’sjel (Bleijerheide) mossel III-2-3
mosterd mosterd: mós’terd (Bleijerheide) mosterd III-2-3
mot mot: mot (Bleijerheide) mot III-4-2
motorgoot antriebrutsche: antrīprutš (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), antriebsplaat: antrīpsplāt (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), betriebsrutsche: bǝtrīpsrutš (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Zwartberg, Waterschei]) Transportgoot waarop de beweging van de schudgootmotor wordt overgebracht. Een motorgoot is doorgaans een versterkte goot die aan de onderkant voorzien is van een zogenaamde slof met boutgaten. De slof dient om de verbinding met de motor tot stand te brengen. [N 95, 625; Vwo 3; Vwo 17; Vwo 84] II-5
motorraam ijzeren raam: īsǝrǝ rām (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]), motorraam: motǝrrām (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), motorraam met spindel en pan: mōtǝrrām met špindǝl ɛn pa.n (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) IJzeren raam waarop de motor van een schudgoot met bouten bevestigd kan worden. [N 95, 616] II-5