e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muurplaat muurplaat: m ̇ūrplāt (Bleijerheide) Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.] II-9
muurraam blind raam: bleŋk rām (Bleijerheide) [N 55, 19c; N 32, 10a-c; monogr.] II-9
naadloze rug of middenrug gladde rug: jlatǝ røk (Bleijerheide) Middenrug zonder naad. Volgens de informanten van L 416, P 52 en Q 88 betreft een dergelijk onderdeel een sportjas of blazer. [N 59, 87] II-7
naaidraad vaam: vām (Bleijerheide) Om te naaien gebruikt men een draad van niet te grote lengte. De lengte van de draad moet gelijk zijn aan de lengte van de onderarm (Gerritse, pag. 37) en mag niet langer zijn dan 50 √† 60 cm (Papenhuyzen III, pag. 13). Een te lange draad is nadelig, omdat de draad door het veelvuldig doortrekken aan het einde slijt en minder sterk wordt. [N 59, 15; MW] II-7
naaien naaien: niǝnǝ (Bleijerheide) Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.] II-7
naaimachine naaimachine: niǝnmašiŋ (Bleijerheide) Werktuig om machinaal mee te naaien. [N 59, 17a; monogr.] II-7
naairing vingerring: veŋǝrreŋk (Bleijerheide) Kleermakersduimring, ook door vrouwen wel gebruikt bij haken en festonneren. De kleermakersnaairing is, in tegenstelling tot de vingerhoed die de naaisters veel gebruiken, een van boven open vingerbeschermer. De naairing is een hard metalen ring gevoerd met tin of zink en aan de buitenzijde voorzien van kleine of diepe putten tegen het afglijden van de naald (Gerritse, pag. 26; Papenhuyzen III, pag. 8). Men duwt met de naairing de draad door de stof en draagt deze aan de middelste vinger van de rechterhand. De informant van K 361 merkt op dat de naairing aan de duim gedragen wordt. Zie afb. 12. [N 59, 14; N 62, 67a; N 62, 67b; Gi 1.IV, 61; monogr.] II-7
naaispaan naaispaan: niǝnšpān (Bleijerheide), stikspaan: štekšpān (Bleijerheide) Het instrument waarmee men bij het naaien de stukken leer bij elkaar houdt. Twee gebogen latten, b.v. twee duigen, zijn van de ene kant met een stukje leer aan elkaar vastgemaakt, zodat ze daar kunnen scharnieren. Men klemt het te naaien leer tussen de gebogen latten door ze met de knie√´n tegen elkaar te drukken (Liedmeier, pag. 25). Volgens de informant van L 163a is een stikspaan een eiken plank van 60 cm lengte en 10 cm breedte. Zie afb. 30. [N 60, 56] II-10
naaister naaierse: niǝnǝšǝ (Bleijerheide), snijderse: šnīdǝšǝ (Bleijerheide) De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.] II-7
naaiwerk naaiwerk: niǝnwɛrk (Bleijerheide, ... ) Schoenen waarvan het bovenwerk aan het onderwerk is genaaid. Het is niet duidelijk of de verschillende woordtypen hetzelfde aanduiden. [N 60, 104] || Werk dat bestaat uit naaien of dat wat men bezig is te naaien. [N 62, 1e] II-10, II-7